zondag 23 oktober 2011

Bint (slot)

De namen van de leerlingen waren verzonnen. Daar kon hij wel de humor van inzien. Zijn aan de orde stellen van de gedragsregels en werkafspraken werd door de leerlingen gelaten om niet te zeggen blasé aangehoord. Ze hadden het verhaal kennelijk eerder gehoord en hier en daar knoopten leerlingen met hun buurman al gesprekken met elkaar aan. Dit gebeurde geleidelijk aan op zo´n grote schaal en met een toenemende intensiteit, dat hij ten slotte nog slechts een onverstaanbaar rabarber rabarber kon onderscheiden. Net als in de film. Hiertegen was wat voor redelijk optreden dan ook niet bestand. Niet dat hij het niet probeerde. Maar toen zijn verzoek om stilte het stadium bereikte waarin zijn stem begon over te slaan, deed hij er uiteindelijk het zwijgen toe en keek voor zich uit.  Elke leerling uit de klas sturen was geen optie, dan kon hij net zo goed zelf gaan. In logistiek opzicht zou dat efficiënter zijn, maar effectief? Het tegendeel zou stellig het geval zijn, want het gezicht dat hij al verloren leek te hebben bij de leerlingen, zou dan helemaal van zijn romp afdonderen. Bovendien zouden de leerlingen het wel erg snel van hem gewonnen hebben. Met een rest eergevoel besloot hij stand te houden en zich niet te laten verjagen. Maar wat nu gedaan? Hij keek naar de klok: nog een kwartier scheidde de kemphanen van de gong. Alleen die beeldspraak liep mank, want de enige die leek te vechten was hijzelf, de leraar. De jongens zelf waren intussen al het stadium voorbij geraakt dat ze hem als een tegenstander, laat staan als een probleem beschouwden. Hij nam plaats aan de lessenaar en boog het hoofd, daarbij met opzet de indruk wekkend dat hij iets zat te lezen. Hij hoorde dat een van de leerlingen naar de lessenaar liep en naast hem kwam staan. In beide handen had hij een borstel om het schoolbord mee uit te vegen, maar voor hij er goed en wel erg in had, maakte de leerling een beweging waarbij het leek dat deze de twee boven zijn hoofd tegen elkaar klopte, maar van het daadwerkelijk tegen elkaar komen ervan zag hij af. Blijkbaar kende een leerling uit deze klas toch nog fatsoensnormen, maar hij kon niet verhinderen dat er wat krijtstof over en langs hem heen dwarrelde. Hij beval de leerling direct het klaslokaal te verlaten. Waar of de leerling de verwijdering aan te wijten had? Hij ging niet in op deze overbodige vraag en een tijdje lang bleven leraar en leerling elkaar aankijken. Plotseling wendde de leerling het hoofd af en onder luid gemor verliet hij het klaslokaal. De les ging uit als een nachtkaars, als deze al ooit gebrand had.
Zo verliep zijn eerste les met de klas. De zoemer ging. Hoe hij de volgende les zou invullen, stond hem niet helder meer voor ogen, maar zijn intuïtie zei hem dat de oplossing voor het probleem in die geur van metaal, olie en wagensmeer moest liggen, die hem onverwacht gerustgesteld had.

Voorlopig slot

zaterdag 15 oktober 2011

Bint (2)

De jongens hadden bijna allemaal een blauwe overall aan. Het heette dat zij daarvoor een praktijkles hadden gehad en de les erop er weer een zouden krijgen, vandaar. Het was niet gebruikelijk, verboden zelfs, dat leerlingen in werkkleding de theorielessen volgden, maar hij besloot het maar door de vingers te zien. Temeer omdat hij eerder opgemerkt had dat zijn nieuwe collega´s er ook niet bepaald consequent mee omgingen. Bovendien had de klas in de loop van twee jaar de nodige privileges op school opgebouwd en die neem je niet zomaar af.

Hij werd plotseling een vage geur gewaar van metaal, olie en iets wat op wagensmeer leek, die hem tot zijn lichte verbazing enigszins zich op zijn gemak deed voelen. Hij kon voor zichzelf niet verklaren waarom, maar incasseerde het als een cadeautje; hij kon wel wat mentale ondersteuning gebruiken.

Het klassenboek was verdwenen en wat mismoedig begon hij de namen van de leerlingen op te vragen. Terwijl hij deze noteerde gewerd hem de bevinding, dat deze enigszins deden denken aan de namen van leerlingen in een verhaal van zijn favoriete schrijver Bordewijk, over een onwillige klas ergens in de jaren dertig: Karel Dickens, Stefan Waterloo, Sultan Ataturk, Sjaak Oetelaar, Bart Bokkers, Mo Riffi, Tunnis Balkenbrij. Er was zelfs een jongen van wie voor- en achternaam identiek waren: Martin Martin. Hij vroeg zich af of Het Opperlands van Hugo Brandt Cortius daar ook voorbeelden van had.

Hij had zich voorgenomen geen preek te houden, maar gewoon – business as usual – met de les te beginnen. Niemand had klaarblijkelijk boeken bij zich. Daar had hij in voorzien, want de lessen maatschappijleer waren al een paar weken uitgevallen, bij ontstentenis van een bevoegde of bekwame leraar. Het werd een diagnostische toets, - Wè’s dè? -, waarvan de afname praktisch de hele les zou benemen. Had de uitgeverij beloofd. Een tijdje bleef het zelfs rustig, op de gewone dierentuingeluiden na die een klas vol met pubers en adolescenten van de mannelijke sekse nu eenmaal voortbrengt. Na twintig minuten had de hele klas de toets bij hem ingeleverd: Aaf mister! De resterende dertig minuten strekte zich als een lichtjaar voor hem uit.  De stichtelijke toespraak (gedragsregels en werkafspraken) moest er dan toch van komen. Gevolgd door wat les, mocht hij daar nog aan toekomen.

Elke klas, hoe moeilijk ook, is wel zo fair de docent in zijn eerste les een redelijke overlevingskans te geven. Deze niet. Hier en daar ontstonden in het klaslokaal al wat ongeregeldheden, die hij echter met enig verbaal tegengas de kop wist in te drukken. Tot een leerling plotsklaps in een staccato ritme met zijn voorhoofd op het blad van het tafeltje voor hem begon te tikken. Daarbij zong hij met een hoog piepstemmetje ongevraagd een liedje van de nieuwe popster Prince. De jonge docent dacht aan het geslaagde weekend met zijn vriendin. Hij riep de extatische leerling tot de orde, maar erg lukken wilde dat niet. De bemoedigende opmerking van de buurman van de leerling: dat heeft-ie wel vaker, verschafte hem wel enige rust. De leerling hield er net zo plotseling mee op als hij ermee begonnen was.

zondag 9 oktober 2011

Bint (1)


Hij was de vierde leraar maatschappijleer dat schooljaar midden jaren tachtig, die de op school beruchte en door docenten gevreesde klas les moest geven. Drie voorgangers hadden al een roemloze aftocht geblazen. Een van hen had helemaal de pijp aan Maarten gegeven en had met de nieuw opgedane kennis van en ervaring met het beroep voorgoed afscheid genomen. Aan de taak van het verzorgen van maatschappijleer was tevens de verantwoordelijke rol van klassenleraar verbonden. Dat leverde voor de jonge docent direct een dubbele uitdaging op, want in zijn overmoed en argeloosheid die de jonge jaren van een mensenleven tijdelijk met zich meebrengen, had hij voor zichzelf besloten zijn nieuwe werk niet op de eerste plaats te zien als een bedreiging maar als een kans, zoals dat in de huidige nieuwspraak heet.
Hij had de klas al wel eens gezien, door de gang lopend en door de ramen een blik het klaslokaal binnen werpend. Op het eerste gezicht zagen de leerlingen er tamelijk doorsnee uit. Jongens waren het, om met Nescio te spreken, maar dat was slechts de buitenkant. Onder de oppervlakte kraaide het oproer of om het in de revolutionaire retoriek van mei 1968 te zeggen: onder de straattegels lag het strand. Althans deze reputatie hadden ze intussen opgebouwd. En de geruchten gaan meestentijds voor de gebeurtenissen uit.
Hierdoor werd bij de jonge leraar het vermoeden versterkt dat hij weldra het trieste lot van zijn voorgangers zou moeten delen. Hij nam zich echter dapper voor, dat als hij dan uit het klassenlokaal zou worden verjaagd door de leerlingen, hij met opgeheven hoofd de aftocht zou blazen. Kortom, hij besloot zijn huid zo duur mogelijk te verkopen. De eerste krachtmeting met de klas zou op een grijze maandagochtend begin februari plaatsvinden. De feestdagen waren voorgoed voorbij en carnaval viel laat dat jaar, pas in maart, dus dat gegeven bood ook weinig houvast.
Bij zijn binnenkomst overzag hij in een blik de klas: de bloem der natie zat niet in de schoolbanken, maar hing er feitelijk in. Nu was het net weekend geweest en omdat hijzelf zich in die jaren in danslokaal en kroeg ook niet onbetuigd liet, kon hij de houding van de jongeheren wel voorstellen enigszins. Hij besloot het te negeren. Hij nam plaats aan de op een verhoging geplaatste lessenaar, na eerst zorgvuldig stoel en bureau geïnspecteerd te hebben op punaises en ander voor het zitvlak pijnlijk ongerief. Alles was in orde, maar net voor hij ging zitten merkte hij op dat het bureau op pootjes wel erg dicht tegen de rand van de verhoging stond. Quasi laconiek schoof hij het wat naar zich toe en nam plaats.


maandag 3 oktober 2011

Zij, hun of hen, Ans maakt het niet uit

Er heerst een wijdverbreid misverstand over formuleringen met  hun of hen, groter als of groter dan. Mag ´Hun hebben dat gedaan´ of ´Groter als mijn huis´ nu wel of niet? De taalgeleerden zijn er al lang uit: ze mogen! Voor het gewone, alledaagse taalgebruik wel te verstaan, maar ze zijn niet altijd aan te raden. En voor het onderwijs zijn ze (nog) taboe.
Toen ik Nederlands studeerde aan de Katholieke Leergangen, - wat een heerlijk vertrouwde en herkenbare naam is dat toch! – , verzekerden mijn docenten mij, hierbij verwijzend naar de ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) dat hun en hen, als en dan door elkaar gebruikt mogen worden. Zeker in de gesproken taal. Hoe dat zat? Welnu, de ANS zegt dat de grammaticaal meest gangbare formulering Groter dan of Zij hebben is, maar dit is een beschrijving, geen voorschrift. De ANS beschrijft namelijk het gangbare Nederlands, maar schrijft niet voor zoals het Groene Boekje, woordenlijst der Nederlandse taal in zake de spelling doet. Grammatica of spraakkunst is volgend en als de taalgebruikers massaal gaan zeggen dat hun hebben ook goed is, dan loopt  ANS op een afstandje achter die formulering aan en zal ze zich na verloop van tijd op dit punt aanpassen.
Het doceren van formuleringen als hun hebben of groter als aan onze studenten is echter verboden, omdat de overheid vindt dat de docenten zich niet alleen aan de spellingregels van de Nederlandse Taalunie moeten houden, regels zoals ze zijn neergelegd in het Groene Boekje, maar ook aan de regels van de gangbare spraakkunst. Deze staan beschreven in de ANS. De overheid heeft bepaald dat wat als meest gangbaar geldt bij de sprekers van de Nederlandse taal of algemeen geaccepteerd door hen (pas op: niet hun!), verplichtend is voor het onderwijs.
Grammatica is spraakkunst, hoe we de dingen zeggen. Volgens de taalfilosoof Wittgenstein wordt door de grammatica het wezen van de dingen uitgesproken. Wat hij daar precies mee bedoeld heeft, is moeilijk te zeggen, maar het komt er op neer dat in de taal wordt uitgedrukt, uitgesproken, wat in de wereld het geval is en hoe alles het geval is. En dat laat de overheid vrij voor de niet docerende en studerende burger. De ANS is voor taaldocenten gezaghebbend. Dus in geval van twijfel raadpleeg ik als taaldocent mijn ANS, die zich overigens ook online aanbiedt. Gratis!
Daarnaast is er nog het pragmatische advies dat het bezigen van groter als of hun hebben  aan onze studenten af te raden is, want deze worden door de mensen die het voor het zeggen hebben in de maatschappij, overheid en bedrijfsleven, maar niet alleen zij (!),  negatief gewaardeerd. Dus als een sollicitant in zijn brief over andere potentiële werkgevers meldt dat Hun een aantrekkelijk aanbod deden, maar hij toch kiest voor uw bedrijf, dan is de kans groter geworden dat hij niet wordt uitgenodigd voor een gesprek.
Laat het maar aan de volgende generatie docenten over of hun anders zullen doceren!