zondag 30 december 2012

Gedachten bij het nieuwe jaar (1)

Ons zelfbeeld is aan het veranderen. Zagen we tot voor kort onszelf als gescheiden van de rest, als een autonoom en vrij individu, nu weten we dat niet zo zeker meer. Even een stapje terug in de tijd. De middeleeuwen wordt algemeen beschouwd als het tijdperk van het collectieve denken. Mensen zagen zichzelf niet als gescheiden van de samenleving maar op de eerste plaats als deel van het geheel. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting bij schilders en sculptuurmakers, die hun werk niet signeerden en van veel middeleeuwse schilderijen en sculpturen blijft het tot op de dag van vandaag onduidelijk wie de schilder of beeldsnijder ervan is. Wat dan vaak wel nog bekend is van welk atelier ze afkomstig zijn, maar daar waren meerdere schilders en sculpteurs werkzaam. Sinds Descartes in de 16e eeuw zijn we onszelf meer gaan zien als gescheiden van de rest. Terwijl de katholieke kerk de mensen bleef beschouwen als schapen in een kudde vroegen Franse filosofen als Blaise Pascal, Michel de Montaigne en René Descartes zelf wie ze waren en wat ze konden weten van de wereld die hun omringde. In het beroemde verhaal van Daniel Defoe Robinson Croesoe uit de 18e eeuw, de tijd van de Verlichting,  wordt dit individualisme plastisch uitgebeeld door de beschrijving van de man op het onbewoonde eiland. Hij bleek zich te kunnen redden, ook al kreeg hij daarbij hulp van Vrijdag. In de tijd van de Romantiek wordt het ik verder uitvergroot en krijgen naast de gedachten ook de gevoelens in de geschriften en andere artefacten een belangrijke plaats. Willem Kloos schrijft eind 19e eeuw over zichzelf als dichter: ik ben een god in het diepst van zijn gedachten. Op het breukvlak naar de jaren tachtig van de vorige eeuw verschijnt een nu bijna vergeten boekje waarin John Jansen Van Galen de jaren zeventig beschrijft en hij noemt dat het Ik-tijdperk. Onlangs gaf Andere Tijden op tv een fascinerende beeld ervan met de titel De verwarrende jaren zeventig. De jaren zeventig vormen de opmaat naar een hernieuwde cultivering van het ik. Waren de jaren van het Interbellum, de tijd tussen de twee wereldoorlogen, erg tobberig over het ik geweest, - de mentale depressie duikt dan op in de vaderlandse literatuur -, nu gaat een viering van het ik-zijn overheersen. Er ontstaat een heuse ik-cultus, die zich uit in een tot dan toe ongekende aandacht voor het lichaam: we gaan joggen, naar de sauna, lekker buitenlands eten, lekker op vakantie en lekker vrijen. Dat laatste wordt ook een middel om je individuele eigenheid uit te drukken. De seksshops en lingeriewinkels schieten als paddenstoelen uit de grond. In deze tijd gaat de VVD met de slogan ‘Gewoon jezelf zijn’ de verkiezingen in. Daarnaast verschijnen de eerste new-agewinkels in de stad, waar je lekker kunt relishoppen en het geloof uit de schappen kunt halen dat het beste bij jouw allerindividueelste wensen en inzichten past. De kerken raken leger en leger, maar de moskeeën worden alsmaar voller. Met de massale komst van nieuwe islamitische landgenoten wordt een nieuw tijdperk ingeluid.  Ze houden ons hedendaagse hyperindividualisme een spiegel voor. Er blijken ook gans andere manieren van leven te bestaan. Waren we in onze Hollandse overmoed even vergeten.

woensdag 12 december 2012

Winterfeest of kerstviering?

Bijna tien jaar geleden schreef ik op een voorganger van deze site onderstaande tekst. 
‘Onlangs kreeg ik een uitnodiging binnen voor het Winterfeest, dat georganiseerd wordt op donderdagmiddag 23 december vlak voor kerstmis in de patio van het College DGO met vuurkorven en al. Winterfeest?, dacht ik. Wat klinkt dat raar. In de uitnodiging stond te lezen dat tijdens de feestelijke bijeenkomst de winter wordt ingeluid en het jaar wordt uitgeluid. Ik had het gevoel dat ik wat miste. Meteen wist ik het: er ontbrak in de brief elke verwijzing naar het naderende kerstfeest. Was dat normaal? Al zolang ik leef, en dat is intussen al een respectabel aantal jaren, heb ik in wisselende verbanden (school, studie, werk, club) kerstvieringen bezocht en heb deze leren waarderen als sfeervolle, warme ontmoetingen, die juist vanwege hun aanhaken bij een eeuwenoude traditie een warm gevoel van geborgenheid verschaften. Kerstmis vormt voor mij sinds jaar en dag een lichtbaken, in letterlijke en figuurlijke zin, in donkere tijden. En nu heette het ineens Winterfeest. Gaan we weer terug naar de tijd van de Germanen, want die vierden dat feest? Het christendom heeft het voor een deel geannexeerd. En waarom? Waarschijnlijk moest ik er niet te veel achter zoeken. Er is op ons college een clubje en die organiseert dat. Ik geloof niet dat er een commissie correct is van directiewege die gaat zitten morrelen aan naamgeving. Of misschien toch?
Een tijdje geleden werd op de afdeling Welzijn binnen ons College gediscussieerd over de naamgeving van een kerstactiviteit voor leerlingen. Het organiserend groepje docenten legde aan mijn team de vraag voor of de term Winterviering ermee door kon. Blijkbaar voelden de docenten zelf ook nattigheid. En dat bleek ook uit de discussie. Een aantal docenten was bang dat de traditionele naamgeving van het feest, kerstviering, studenten van niet-westerse culturen zou afschrikken. Ze waren bang dat bijvoorbeeld Turkse of Marokkaanse studenten zich buitengesloten zouden kunnen voelen. Daarom maar liever de neutrale term Winterviering. Die overigens nog meer zou kunnen afschrikken omdat die zo heidens is, terwijl het kerstfeest stamt van het christendom, één van de zusterreligies van de Islam. Er vielen termen als politiek correct en het beestje bij de naam durven noemen. Slot van de discussie was dat er met de naam kerstviering niets mis is en dat geen student zich buitengesloten hoeft te voelen. Sterker nog, alle studenten, ook degenen die de vrijwillige bijdrage niet betalen, - en dat zijn overwegend allochtone studenten -, zijn uitgenodigd.
Ik zou de feestcommissie willen oproepen de naamgeving van de viering te wijzigen in kerstfeest. De naam Winterviering is mij te neutraal en roept allerlei vragen op die de sfeer van kerstmis kunnen verstoren. En daarna gaan we gewoon weer met kerstvakantie. Of heet dat binnenkort Wintervakantie?’

Ik heb de indruk dat nu tien jaar later het noemen van het Kerstmis als feest minder discutabel is geworden, om niet te zeggen, volkomen weer geaccepteerd. Zoals ‘we’ van onze islamitische medelanders accepteren dat zij hun Offerfeest vieren, zo vinden zij het geen probleem dat hun christelijke, humanistische, atheïstische(!) landgenoten Kerstmis vieren. Ja, velen doen er zelfs een beetje aan mee. Kerstmis is weer van ons allemaal geworden, en is naast het religieuze hoogtij dat het voor velen is, ook het culturele feest voor net zovele anderen.

Zoals we vroeger in Brabant zeiden, maar nu spijtig genoeg steeds minder: Zalig Kerstmis, collega's!

zaterdag 8 december 2012

Frietje met

De digitalisering van onze communicatie heeft met zich meegebracht dat wij weer teruggrijpen naar heel oude taalconventies. Zo was het in veel talen van oudsher gebruikelijk dat alleen medeklinkers werden opgeschreven. Het Hebreeuws en Arabisch zijn echte medeklinkertalen; alleen de consonanten doen er toe. De betekenis van de woorden wordt bepaald door zogenaamde wortelconsonanten. Zo zijn in het Arabisch alle woorden die met schrijven te maken hebben of daarvan zijn afgeleid afkomstig van de medeklinkerradix: KTB. In het Arabisch betekent ‘kataba’ schrijven.
Klinkers zijn erg dialect- en accentgevoelig, daarom werden die in het schrift weggelaten. Een meer praktische reden was het spaarzaam gebruiken van perkament of papyrus. Taalgebruikers ontwikkelden een soort steno, - alleen medeklinkers - , om materiaal te sparen waar ze op schreven. Bij veel Nederlanders is nog duidelijk via hun klinkergebruik te horen uit welke streek ze afkomstig zijn en vaak zelfs ook aan de medeklinkers. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Gooise R die als binnensmondse jee wordt uitgesproken. Luister maar eens naar Sacha de Boer van het Journaal op tv. Toen de talen gestandaardiseerd werden kwam er een officiële klinkernotatie.
In onze tijd sms’en onze jongeren vaak in consonantenschrift, gewoon om tijd te sparen ; het went verrassend snel. Moeiteloos lees ik de medeklinker-sms’jes van mijn kinderen: pp-km-ff = Papa, kom je even? Merk op dat ik deze short message als een verzoek interpreteer en niet als een bevel; mijn kroost is vooral dankzij mijn echtgenote opgevoed tot wellevendheid.
In de spreektaal bestaat er ook een vorm van taalefficiency: de frietje-met-vorm. Heb je je zelf er al eens op betrapt dat ook jij die vorm gebruikt als je een frietje bestelt? Je bedoelt natuurlijk mét mayonaise (afgekort mayo). Er worden ook grapjes mee gemaakt: mag ik een frietje-zonder-met. Hiermee wordt een frietje zonder mayo bedoeld. Een frietje-zonder was efficiënter geweest, maar vanwege de woordspeling-fun wordt die toch gebezigd. Homo ludens, schreef Johan Huizinga al! Je hoort ook wel: frietje-met-zonder. Maar dit laatste kan bijvoorbeeld ook betekenen: een frietje met mayo, maar zonder curry, of satésaus.
Andere voorbeelden: de ex-van, aanpassen-aan, telkens wordt het bijbehorende zelfstandig naamwoord weggelaten. Bij het eerste woord: naam in te vullen naar situatie: bijvoorbeeld de ex van Toon en bij aanpassen aan: de omstandigheden. Deze constructies hebben ook een sterk je-weet-wel-karakter.
De vorm heeft ook een min of meer officiële naam: praepositio peterburgensis. Even uitleggen: het eerste woord betekent voorzetsel, het tweede is een afleiding van de bedenker van de term: de taalkundige Peter Burger.  

zaterdag 1 december 2012

De hand van God


Adam Smith gebruikt in ‘The Wealth of Nations’, de bijbel van het klassiek-liberale kapitalisme, voor de marktwerking de metafoor van 'de hand van God'. Vraag en aanbod vinden door het prijsmechanisme een evenwicht: veel aanbod  lage prijzen, laag aanbod hoge prijzen; denk maar aan de huizenmarkt op dit moment.  Hij vergat echter een bijsluiter bij zijn theorie van het prijsmechanisme te voegen: de lagere-inkomensgroepen zijn meestal de pineut bij prijsschommelingen.
Het startpunt van zijn theorie was de haast intuïtieve vraag  hoe het mogelijk is dat de economie draait zoals ie draait. Waarom zijn voor ons voortdurend producten beschikbaar, zonder dat daarvoor iemand een bevel lijkt te hebben gegeven. De markt van goederen en diensten lijkt haast als vanzelf te draaien. Wie zit daar toch aan de knoppen, vroeg hij zich af. In zijn tijd kon dat maar één instantie zijn, en wel de allerhoogste: God.
In ‘The Wealth of Nations’ zet Adam Smith één van de centrale mechanismes uiteen hoe een marktsamenleving volgens hem werkt. Elk individu werkt om een inkomen te hebben om producten te kunnen kopen, waarbij hij zijn eigen veiligheid en voordeel voor ogen heeft. Dit is niet slecht noch erg omdat hij daarbij - zonder dat dit zijn intentie is - ook vaak het publieke belang dient. Adam Smith was een diep religieus man, hij zag de ‘onzichtbare hand’ als het mechanisme waarbij een weldadige God een universum beheert waarin menselijk geluk wordt gemaximaliseerd. In zijn boeken maakt hij duidelijk dat een aanzienlijke structuur van regulering en instellingen noodzakelijk is om de 'onzichtbare hand' efficiënt te laten werken.
In Koyaanisqatsi: Life out of Balance, een  ‘versnelde’ film van Godfrey Reggio uit 1982 met muziek van Philip Glass, wordt van onze samenleving het beeld geboden van de mierenhoop; mensen lopen, rennen en rijden van hot naar haar, schijnbaar zonder doel en richting. In de taal van de Hopi-indianen staat Koyaanisqatsi voor leven in gekte, leven in onrust, leven in onbalans, leven in desintegratie, een manier van leven die vraagt om een andere manier van leven.
Uiteindelijk zou de chaostheorie op deze negatieve kijk op de wereld een antwoord formuleren.
En hoe gaat dat nou bij ons? Aan het begin van het schooljaar sprak ik onze collega van Bestuur, met de hoogste schaal in onze organisatie. Na een lange zomervakantie was het hem vreemd te moede dat de hele OGT haast als vanzelf was beginnen te draaien: ‘Ik hoef niks daarvoor te doen.’