maandag 17 oktober 2016

Utopie of dystopie?

Een dystopie is een (denkbeeldige) samenleving met louter akelige kenmerken waarin men beslist niet zou willen leven. Je wilt er nog niet dood gevonden worden. Een dys-topie is daarmee het tegenovergestelde van een u-topie, die juist een bijzonder aangename samenleving voorstelt. De etymologie van het woord utopie duidt echter op de betekenis: plaats of samenleving die niet bestaat, ou-topia, letterlijk: Nergensland. Het voorvoegsel in utopie heeft echter ook de betekenis van ‘goed’ gekregen: eu-topia, waardoor de betekenis van goede samenleving ontstond. 
 
In het leven van de humanist Thomas More (1478-1535) zijn vormen van beide bovengenoemde concepten, utopie en dystopie, terug te vinden. In zijn boek Utopia beschrijft hij de ideale samenleving op een denkbeeldig eiland met puur egalitaire verhoudingen, waarin privébezit en machtsmisbruik niet voorkomen. Maar omdat Utopia toch wel heel erg de rigide trekken van de latere socialistische heilstaat heeft, is het er niet bepaald leuk leven daar. En ook Mores leven in het echt ging bepaald niet over rozen. Als grootkanselier onder Hendrik VIII kwam hij met de van Rome afvallige koning in conflict, die na diens scheiding van Katharina van Aragon tegen de wil van de paus in het huwelijk trad met de hofdame Anna Boleyn. Morus moest dat op het schavot bekopen met het hoofd. In de met de Booker Prize (2009 en 2012) bekroonde boeken Wolf Hall en Bring Up the Bodies worden de bloederige toestanden aan het hof van Hendrik VIII in al hun afschuwwekkendheid met verve beschreven. 

Dit is mijn laatste blog op Ons Plein. Of de pensioengerechtigde leeftijd overdrachtelijk gesproken een utopie of dystopie zal blijken te zijn, zal nog moeten blijken. De werkomgeving die de Onderwijsgroep Tilburg en haar voorgangers mij de afgelopen ruim dertig jaar hebben geboden was geen van beide en dat was maar goed ook. Ik verwacht dat mijn toekomstige leven als pensionado mij noch utopie noch dystopie zal brengen. En dat is maar goed ook. Lieve, beste collega’s bedankt. 

Toon van Gestel






zaterdag 8 oktober 2016

PIZ4 / De Nederlandse docent moet orde leren houden

Vorige week maandag door de gemoedelijke Utrechtse binnenstad terug naar het Centraal Station wandelend, kreeg ik van een student nrc.next in handen gedrukt met de vriendelijke vraag of hij mij de krant mocht aanbieden. Het was de enige krant die hij bij zich had. Het was geen reclameactie of zo. Graag nam ik het blad van hem aan, ofschoon ik meestal de oudere broer lees. Zag de jongeman dat ik docent was? Kon hij dat aan mijn uiterlijk, fysionomie en kleding zien? Waren die ruim dertig jaar voor de klas van mij af te lezen? Vast wel. Evenals het waar is, zoals Martin Gauss beweert, dat baasjes op hun hond gaan lijken en vice versa, zo gaan beroepsbeoefenaars op den duur het uiterlijk aannemen dat bij hun professie of vak past.
 
‘De Nederlandse docent moet orde leren houden’, kopte het nrc.next-artikel dat ik later las in de trein. ‘Het is vaak een zooitje in onze schoolklassen. De discipline van de Nederlandse leerling is erbarmelijk, aldus de OESO. Docenten gaan op cursus om daarmee om te gaan’, schreef de lead bij het artikel. In een rapport over het onderwijs in Nederland schrijft de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling van 35 rijke landen) dat ons land het laagste scoort wat disciplinair onderwijsklimaat betreft. Daarentegen is volgens het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) het onderwijs in Nederland koploper in burn-outklachten. Ruim een op de vijf docenten heeft er last van. Klopt dat cijfer ook voor onze schoolorganisatie? 

Overigens scoort het Nederlands onderwijs volgens hetzelfde OESO-rapport inhoudelijk wel goed. Door onze typisch Nederlandse didactische werkvormen werkt de ogenschijnlijke chaos in de klas niet al te negatief door op leerprestaties en leerresultaten. We polderen in ons onderwijs heel wat af. Bij onze bewuste keuze voor samenwerking in groepjes met bijbehorend onderling overleg hoort nu eenmaal enige reuring. En voor de trage opstart van veel Nederlandse lessen moet je als docent enige acceptatie ontwikkelen. Zo kan het worden beleefd als ons geliefde ‘Brabants kwartiertje’.

Het artikel in nrc.next heb ik als discussieonderwerp in de groep (Onderwijsassistenten) gegooid, ter voorbereiding van het taalvaardigheidsexamen Gesprekken Voeren. Heeft dit onderwerp je interesse gewekt en wil je op zoek naar tips & tops: www.degeliefdeleraar.nl.  
Bron: nrc.next maandag 3 oktober ’16, pag. 10-11

zondag 2 oktober 2016

PIZ3 / Rechts & Links

Onlangs hoorde ik mezelf zeggen: ‘Ik wil na mijn pensioen wat terugdoen voor de maatschappij.’ (‘Na mijn pensioen’ is een onlogische en wat ongelukkige uitdrukking, want na mijn pensioen volgt de Grote Vakantie, en dan hoef ik helemaal niets meer te doen.) Een vriend keek van mijn woorden op: ‘Toon, je wordt oud. Vroeger zou je dat nooit over de lippen hebben gekregen.’

Touché! Toen ik jong was, was ik tegen de maatschappij, de bestaande maatschappelijke verhoudingen daarbinnen en de gevestigde orde, het establishment. Voor je veertig volgde je je hart en  was je links, na je veertig gebruikte je je hoofd en werd je rechts, zo luidde het aforisme. Klopte wel denk ik. Toen.

Bij mijn studenten ligt het nu andersom: ze zijn ver voor de veertig, zijn over het algemeen rechts en gebruiken dus hun verstand nu al. Ze zijn zich van hun maatschappij-politieke oriëntatie in termen van links en rechts niet bewust, omdat deze oude tweedeling hun niets meer zegt. Mijn kinderen, in de twintig en in de dertig intussen zijn ook rechts, maar ze zijn zich van geen ‘kwaad’ bewust.

Hoe ga ik hiermee om als oude linkse rakker? Niet, want zoals ik al zei: ik ben zelf ook rechts (geworden;). Moet ik uit de politieke oriëntatie van mijn studenten en mijn kinderen concluderen dat zij hun hart dus niet volgen? Nou nee, want als ik naar werk en opleiding van alleen al mijn kinderen kijk, dan zijn ze beslist maatschappelijk betrokken. Meer dan ikzelf misschien wel. Ze zijn dit echter vanuit een ander maatschappelijk paradigma, dat meer recht doet aan de werkelijke toestand in de wereld, om met wijlen GBJ Hiltermann te spreken. De jonge mensen aan wie ik lesgeef hebben een opleiding gekozen die hen toeleidt naar een positie binnen de maatschappelijke dienstverlening, in casu het onderwijsveld. Naast hun baan(tje), die ze bijna allemaal hebben, doet een deel van hen ook nog vrijwilligerswerk, bijvoorbeeld binnen de scouting. Vaak  snap ik niet dat zij nog tijd hebben voor een studie met daarbinnen een vaak veeleisende stage. Heus waar, er zijn studenten die geen tijd hebben om uit te gaan. Tot opluchting van ouders, dat dan weer wel.

De maatschappelijke betrokkenheid van jonge mensen van nu is gebaseerd op no-nonsense, en niet op de luchtfietserij van ons babyboomers in onze jonge jaren. Wij hadden tijd zat om uit te gaan, om aan een glas bier of lurkend aan een joint de wereld opnieuw uit te vinden. En studietijd was ons toen nog redelijk ruim toegemeten: minstens tien jaar. Vraag maar aan Mark Rutte, onze premier, die volgens de ruime definitie nog net bij de babyboomgeneratie hoort.