vrijdag 14 februari 2014

‘That was easy!’

‘Jij hebt zeker tijd over!’  voegden een paar collega’s mij ietwat vilein toe toen ik weer een blog aankondigde.

Neen, ik heb geen tijd over, ik doe het erbij. Gratis en voor niks. En ik doe het graag, omdat ik schrijven gewoon leuk vind en het wekelijks aanleveren van een blog mijn pen en mijn geest scherpt. En ook hier geldt het gezegde: oefening baart kunst; hoe vaker je het doet hoe gemakkelijker het gaat. Of liever: lijkt te gaan.

Want daar ligt gelijk ook de valkuil: je kunt zozeer op je routine gaan vertrouwen dat je minder kritisch op jezelf wordt en voor iemand die zelf nogal eens een kritisch stukje schrijft, dat collega’s onder wie managers en bestuurders tegen de haren in strijkt, is dat een bedenkelijke zaak. Om deze gemakzucht te voorkomen, kwak ik nooit een blog van me zomaar  op het web. Ik laat het een paar dagen bezinken en anticipeer op reacties. En herschrijf en polijst. Schrijven is naast een zaak van inspiratie ook een van transpiratie. Maar het mentale zweet is meer een euforisch stemmend symptoom, vergelijkbaar met  de transpiratie van het joggen. Dat kan zoals  joggers weten behoorlijk verslavend werken, omdat het in de hersenpan een verrukkelijk goedje opwekt en aanmaakt: dopamine. Columns schrijven werkt verslavend.

Een collega-docent schonk een paar jaar geleden de toenmalige voorzitter van ons college van bestuur bij wijze van aanmoediging een zogenaamde easy button. Een wat groot uitgevallen rode drukknop: telkens als er weer een collegebesluit was genomen werd de voorzitter geacht op de rode knop te drukken, waarna een Clark-Gable-achtige stem uitriep: ‘That was easy!’ Iets dergelijks heb ik niet op mijn bureau staan, maar sindsdien zeg ik na elke weer gelukte blog: ‘That was easy!’

Intussen ben ik als blogger mijn centennial al lang en breed gepasseerd: dit is blog nr. 106, waarbij ik aanteken dat ik een paar blogs niet op Ons Plein heb laten zetten, omdat de actualiteit achterhaald was. Ik bewaar ze echter in mijn recycletrommel, voor als ze weer eens van pas komen.

 

woensdag 12 februari 2014

Scheef lesgeven

In de woningsector kennen we het fenomeen van scheef wonen: je woont scheef als je inkomen te hoog is voor de huur of de hypotheek die je voor een woning betaalt. Andersom kan natuurlijk ook, maar daar wordt verdacht weinig over gesproken: je woont scheef als de huur of de hypotheek  te hoog is bij het inkomen dat je verdient. Dit komt nog veel vaker voor, zelfs in een tijd waarin de waarde van de woningen met minstens 20% gedaald zijn. In de jaren van de verzorgingsstaat werd uitgegaan van een woonlastenniveau van een zesde deel van je inkomen; daar hoor je niemand meer over. Nu betaal je als starter op de woningmarkt met gemak een derde tot de helft van je inkomen aan woonlasten. Het is godgeklaagd.

In de onderwijssector is er iets analoog aan bovenstaande aan de hand: er wordt op grote schaal scheef lesgegeven. Het opleidingsniveau van de docent is dan te hoog voor het niveau waarop hij lesgeeft; een eerstegraadsdocent geeft bijvoorbeeld les aan leerlingen van mbo-niveau 2 of 3. Komt nogal eens voor, maar wel steeds minder omdat de babyboomers met pensioen gaan. Maar ook hier komt het omgekeerde voor, en wel steeds vaker nu de babyboomers met pensioen gaan: tweedegraadsdocenten geven ook les in de bovenbouw van havo/vwo en zelfs in het hbo. Of sterker nog: instructeurs en onderwijsassistenten geven les in plaats van docenten.

In de tijd na het HOS-akkoord in de jaren tachtig (google!) deed het opleidingsniveau van de docent er voortaan veel minder toe in het onderwijsveld. Al had je je krom gestudeerd, iedereen was gelijk en begon in dezelfde (verlaagde) beginschaal. Alleen docenten die zich opwerkten tot coördinator, manager of bestuurder bleken uiteindelijk meer gelijk dan de rest en kregen een hogere schaal. Lesgeven dreigde een bezigheid van verdacht allooi te worden, het verhaal is bekend.

Er werd voor deze deplorabele situatie een terminologie geijkt die de ontstane kwaliteitsdaling moest maskeren: een docent kon behalve bevoegd ook bekwaam worden geacht en beide was net zoveel waard. De gevolgen voor het onderwijs zijn bekend. Was bevoegdheid voorheen een standaard waarmee niet gesjoemeld kon worden: een tweedegraadsdocent kon middels zijn diploma aantonen dat hij dat echt was. Bekwaamheid werd een glijdende schaal, waarin subjectieve overwegingen en persoonlijke voorkeuren een rol gingen spelen.

In de CAO-VO staat echter keurig geformuleerd welke bevoegdheden waar onvoorwaardelijk zijn: bekwaamheid vormt niet het primordiale uitgangspunt en de OGT baseert dan ook onverkort hierop zijn plaatsingsbeleid, zoals o.a. blijkt uit een memo van een juridisch medewerker uit 2011 aan de mobiliteitscommissie.
In het Finse onderwijssysteem speelt dit allemaal niet: lean and mean wordt van elke docent van basisschool tot en met universiteit en alles wat ertussen ligt, - ook de beroepsopleidingen -, een academisch diploma geëist. Nou is dat weer een ander uiterste.

vrijdag 7 februari 2014

Management onder vuur

 “Er is in de afgelopen decennia in Nederland een communis opinio ontstaan dat managers onze professionele organisaties – in het onderwijs, de zorg, de rechtspraak – hebben ontzield. Met hun simplistische managementjargon hebben ze een klimaat gecreëerd dat verstikkend is voor de echte professional. Het gaat altijd weer over prestatie-indicatoren, business cases, rankings, benchmarks en al die andere doodse managementtaal – en nooit eens over de inhoud van het vak of over de beroepseer van de professioneel.” Dit (lange) citaat komt uit de koker van hoogleraar bestuurskunde (TU Delft) Hans de Bruijn in Trouw, oktober vorig jaar.

Bestuurders en managers zijn de gebeten hond in het onderwijs, maar ook in andere semipublieke sectoren als de zorg en de woningenvoorziening. Denk aan de bestuur-debacles  van de onderwijsmolochs InHolland en Amarantis, maar ook de ROC-vorming in de jaren negentig wordt vaak als voorbeeld gesteld. Er is een beeld ontstaan van de professional als zelfverantwoordelijk en gedisciplineerd beroepsbeoefenaar die zelf best wel weet wat hij te doen en te laten heeft op zijn werk. Managers en bestuurders worden in deze voorstelling opgevoerd als hinderpalen die het productieve en creatieve proces voornamelijk in de weg zitten. De vraag is of die voortdurende kritiek wel altijd terecht is.

Er worden doorgaans twee vormen van hiërarchie onderscheiden: natuurlijk of informeel leiderschap en formeel leiderschap. Het laatste vindt vandaag de dag haar uitdrukkingsvorm in het moderne management. De eerste vorm van leiderschap ontstaat op natuurlijke wijze onder professionals; de een is nu eenmaal beter dan de ander of straalt van natuur meer gezag uit. Dat gebeurt nu eenmaal in groepen. In het bovengeschetste ideaalbeeld van de professional als zelfverantwoordelijk beroepsbeoefenaar past deze vorm van hiërarchie. Deze is echter niet zonder gevaren. Persoonlijke willekeur van de informele leider (ook maar een mens) ligt hier op de loer, omdat het proces van tegenspraak niet afdoende geregeld is. In het artikel in Trouw noemt hoogleraar De Bruijn het voorbeeld van Lance Armstrong.

Maar je kunt er nog voorbeelden van ook formele leiders aan toevoegen voor wie de checks and balances (tegenspraak) onvoldoende geregeld waren: DSB, Vestia, SNS-Reaal, en de bovengenoemde hogescholen. Van de andere kant: mét managers voelen velen zich minder verantwoordelijk en gedragen zich nogal eens of dociel of recalcitrant. Mensen gedragen zich nu eenmaal grotendeels voorwaardelijk reflexief, heeft de psychologie al eens vastgesteld. Het zou een interessant experiment zijn: een school zonder top-down-management en formele hiërarchie.

zaterdag 1 februari 2014

De kanonnen van augustus 1914*

Ook al kijken we langdurig in de glazen bol, we zullen nooit zeker kunnen weten hoe de wereld over pakweg vijftig jaar eruit ziet. Of over een maand. De toekomst wordt immers hoofdzakelijk bepaald door factoren die we niet kennen, en waarvan we ons niet eens bewust zijn. We weten zelfs niet dat we ze niet weten. Akelig idee eigenlijk. De Eerste Wereldoorlog die dit jaar op velerlei wijzen herdacht zal worden is hiervan een overbekend voorbeeld. Toen de kanonnen op zaterdagavond 1 augustus 1914 begonnen te bulderen, - op die dag liep het Duitse ultimatum aan Rusland af -, klonken die als een donderslag bij heldere hemel. Niemand had nog geen anderhalve maand  daarvoor gedacht dat de moord op aartshertog Frans-Ferdinand, de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije, op 28 juni 1914 door de jonge Servische nationalist Gavrilo Prinzip (21 jaar) de casus belli, de aanleiding voor een grootschalige  oorlog zou zijn. Men had overigens geen idee van wat een wereldoorlog was en men wist niet eens dat men dat niet wist; hoe zou je immers dingen kunnen weten die nog niet hebben bestaan of zich hebben voorgedaan?

De kredietcrisis van 2008 is een ander illuster voorbeeld uit onze eigen tijd, ofschoon sommige eigenzinnige economen en journalisten die wel hebben zien aankomen, de Nederlandse economische publicist Willem Middelkoop bijvoorbeeld, maar de meeste economische en financiële deskundologen hadden hun ogen wijd open dicht. Dat laatste is overigens een verschil met de eeuw daarvoor; toen wisten ze echt niet dat die een jonge generatie verwoestende wereldoorlog, - alle soldaten waren van mbo-leeftijd -, eraan kwam. In onze tijd wilde men het gewoon niet zien omdat het niet zo goed uitkwam voor de financiële wereld.

Je kunt dus ook dingen niet willen zien. Van de Amerikaanse politieke havik Donald Rumsfeld, de Amerikaanse minister van Oorlog onder president George W. Bush is de volgende uitspraak en hij besloot op basis daarvan de geopolitieke situatie in de wereld naar zijn hand te zetten:

“There are known knowns, there are things we know that we know. There are known unknowns; that is to say, there are things that we now know we don’t know. But there are also unknown unknowns – there are things we do not know we don’t know.”

Deze metacognitieve uitspraak kan nog worden aangevuld met de zin: ‘We weten dat we dingen niet weten die we niet weten.’ Met andere woorden: we zijn er ons van bewust dat er dingen zijn waarvan we niet eens weten dat we ze niet weten.

* Lees het gelijknamige boek van de Amerikaanse historica Barbara Tuchman.