donderdag 8 december 2016

PS

Als middertiger zette ik mijn eerste aarzelende schreden in ons middelbaar beroepsonderwijs, de ruggengraat van de maatschappij. Het waren de jaren tachtig. Mijn nieuwe werk op de toenmalige Streekschool maakte mij geleidelijk aan na een wat nerveuze start enthousiast, maar na een aantal jaren voor de klas werden oude aspiraties en ambities wakker. Tegen mijn vijfenveertig begon ik mijn werk in het onderwijs soms te ervaren als een noodzakelijk kwaad. Deze wat cynische perceptie was niet te wijten aan de kwaliteit of het niveau van mijn werk. Die scepsis lag vooral in mijzelf: ik koesterde ambities die ik niet kon (of wilde?) waarmaken. Of ik koesterde de verkeerde ambities. Of ik koesterde ambities waar ik nog niet aan toe was. Ik beschouwde me soms als de verkeerde persoon op de verkeerde plaats en in de verkeerde tijd.

Een omslag in het denken over mijn werk werd gemarkeerd door een magnifieke midlife crisis, een term die rond die tijd opkwam. Achteraf bezien magnifiek, omdat mijn geest net als het geloofszaadje in het evangelie van Mattheus moest sterven om opnieuw geboren te worden. Het waren de jaren negentig. In die tijd raakte of was al de term burn-out in zwang, maar ik weigerde mijn toestand als A Burnt-out Case (Graham Greene) te laten kenschetsen. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw heette het nog de managersziekte te zijn, maar omdat ik geen manager was, herkende ik me daar ook niet in. Integendeel, de term midlife crisis zat me eigenlijk gegoten als een jas, - ik was tenslotte vijfenveertig -, ofschoon die bij tijd en wijle ook wel wat knelde, vooral bij de schouders. Maar daar drukte ook een juk, want zo’n bestaanscrisis was natuurlijk geen pretje. Maar allure had die wel, vond ikzelf. Dat bleek ook uit het onorthodoxe medicijn waarmee ik behalve met veel fietsen en wandelen de bestaanscrisis te lijf ging. Ik vond een adequaat medicijn in: 

La Divina Commedia, de Goddelijke Komedie, van Dante Alighieri.
Het boek beschrijft de queeste van Dante, die loopt van de hel, via het vagevuur naar de hemel. Het begin van de reis wordt door de wetenschap gesteld op 7 april van het jaar Onzes Heeren 1300, de vooravond van Goede Vrijdag. Het begint met de onsterfelijke regels: 
Op het midden van onze levensweg
Bevond ik me in een donker woud
Omdat ik van de rechte weg was afgedwaald.
Ach, hoe moeilijk is het onder woorden te brengen
Hoe woest en ruw en onbegaanbaar dat woud was
Wanneer ik eraan denk
Slaat de schrik mij weer om het hart
ETCETERA

Na mijn geestelijke zwerftocht  - mijn bestaanscrisis duurde hoe symbolisch negen maanden -, veranderde haast ongemerkt het perspectief op mijn werk in het onderwijs: ik begon het als een noodzakelijk goed te zien, en belangrijker nog: als zodanig te ervaren. Ik ontdekte nieuwe mogelijkheden en maakte daar ook ruimhartig gebruik van. Werk staat centraal in ons leven, bepaalt wie we zijn en geeft ons dagelijks leven structuur, een doel en mogelijkheden. En zo eindigde ik als een docent in dat vermaledijde mbo, die tot op het laatst fluitend naar zijn werk fietste.

maandag 17 oktober 2016

Utopie of dystopie?

Een dystopie is een (denkbeeldige) samenleving met louter akelige kenmerken waarin men beslist niet zou willen leven. Je wilt er nog niet dood gevonden worden. Een dys-topie is daarmee het tegenovergestelde van een u-topie, die juist een bijzonder aangename samenleving voorstelt. De etymologie van het woord utopie duidt echter op de betekenis: plaats of samenleving die niet bestaat, ou-topia, letterlijk: Nergensland. Het voorvoegsel in utopie heeft echter ook de betekenis van ‘goed’ gekregen: eu-topia, waardoor de betekenis van goede samenleving ontstond. 
 
In het leven van de humanist Thomas More (1478-1535) zijn vormen van beide bovengenoemde concepten, utopie en dystopie, terug te vinden. In zijn boek Utopia beschrijft hij de ideale samenleving op een denkbeeldig eiland met puur egalitaire verhoudingen, waarin privébezit en machtsmisbruik niet voorkomen. Maar omdat Utopia toch wel heel erg de rigide trekken van de latere socialistische heilstaat heeft, is het er niet bepaald leuk leven daar. En ook Mores leven in het echt ging bepaald niet over rozen. Als grootkanselier onder Hendrik VIII kwam hij met de van Rome afvallige koning in conflict, die na diens scheiding van Katharina van Aragon tegen de wil van de paus in het huwelijk trad met de hofdame Anna Boleyn. Morus moest dat op het schavot bekopen met het hoofd. In de met de Booker Prize (2009 en 2012) bekroonde boeken Wolf Hall en Bring Up the Bodies worden de bloederige toestanden aan het hof van Hendrik VIII in al hun afschuwwekkendheid met verve beschreven. 

Dit is mijn laatste blog op Ons Plein. Of de pensioengerechtigde leeftijd overdrachtelijk gesproken een utopie of dystopie zal blijken te zijn, zal nog moeten blijken. De werkomgeving die de Onderwijsgroep Tilburg en haar voorgangers mij de afgelopen ruim dertig jaar hebben geboden was geen van beide en dat was maar goed ook. Ik verwacht dat mijn toekomstige leven als pensionado mij noch utopie noch dystopie zal brengen. En dat is maar goed ook. Lieve, beste collega’s bedankt. 

Toon van Gestel






zaterdag 8 oktober 2016

PIZ4 / De Nederlandse docent moet orde leren houden

Vorige week maandag door de gemoedelijke Utrechtse binnenstad terug naar het Centraal Station wandelend, kreeg ik van een student nrc.next in handen gedrukt met de vriendelijke vraag of hij mij de krant mocht aanbieden. Het was de enige krant die hij bij zich had. Het was geen reclameactie of zo. Graag nam ik het blad van hem aan, ofschoon ik meestal de oudere broer lees. Zag de jongeman dat ik docent was? Kon hij dat aan mijn uiterlijk, fysionomie en kleding zien? Waren die ruim dertig jaar voor de klas van mij af te lezen? Vast wel. Evenals het waar is, zoals Martin Gauss beweert, dat baasjes op hun hond gaan lijken en vice versa, zo gaan beroepsbeoefenaars op den duur het uiterlijk aannemen dat bij hun professie of vak past.
 
‘De Nederlandse docent moet orde leren houden’, kopte het nrc.next-artikel dat ik later las in de trein. ‘Het is vaak een zooitje in onze schoolklassen. De discipline van de Nederlandse leerling is erbarmelijk, aldus de OESO. Docenten gaan op cursus om daarmee om te gaan’, schreef de lead bij het artikel. In een rapport over het onderwijs in Nederland schrijft de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling van 35 rijke landen) dat ons land het laagste scoort wat disciplinair onderwijsklimaat betreft. Daarentegen is volgens het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) het onderwijs in Nederland koploper in burn-outklachten. Ruim een op de vijf docenten heeft er last van. Klopt dat cijfer ook voor onze schoolorganisatie? 

Overigens scoort het Nederlands onderwijs volgens hetzelfde OESO-rapport inhoudelijk wel goed. Door onze typisch Nederlandse didactische werkvormen werkt de ogenschijnlijke chaos in de klas niet al te negatief door op leerprestaties en leerresultaten. We polderen in ons onderwijs heel wat af. Bij onze bewuste keuze voor samenwerking in groepjes met bijbehorend onderling overleg hoort nu eenmaal enige reuring. En voor de trage opstart van veel Nederlandse lessen moet je als docent enige acceptatie ontwikkelen. Zo kan het worden beleefd als ons geliefde ‘Brabants kwartiertje’.

Het artikel in nrc.next heb ik als discussieonderwerp in de groep (Onderwijsassistenten) gegooid, ter voorbereiding van het taalvaardigheidsexamen Gesprekken Voeren. Heeft dit onderwerp je interesse gewekt en wil je op zoek naar tips & tops: www.degeliefdeleraar.nl.  
Bron: nrc.next maandag 3 oktober ’16, pag. 10-11

zondag 2 oktober 2016

PIZ3 / Rechts & Links

Onlangs hoorde ik mezelf zeggen: ‘Ik wil na mijn pensioen wat terugdoen voor de maatschappij.’ (‘Na mijn pensioen’ is een onlogische en wat ongelukkige uitdrukking, want na mijn pensioen volgt de Grote Vakantie, en dan hoef ik helemaal niets meer te doen.) Een vriend keek van mijn woorden op: ‘Toon, je wordt oud. Vroeger zou je dat nooit over de lippen hebben gekregen.’

Touché! Toen ik jong was, was ik tegen de maatschappij, de bestaande maatschappelijke verhoudingen daarbinnen en de gevestigde orde, het establishment. Voor je veertig volgde je je hart en  was je links, na je veertig gebruikte je je hoofd en werd je rechts, zo luidde het aforisme. Klopte wel denk ik. Toen.

Bij mijn studenten ligt het nu andersom: ze zijn ver voor de veertig, zijn over het algemeen rechts en gebruiken dus hun verstand nu al. Ze zijn zich van hun maatschappij-politieke oriëntatie in termen van links en rechts niet bewust, omdat deze oude tweedeling hun niets meer zegt. Mijn kinderen, in de twintig en in de dertig intussen zijn ook rechts, maar ze zijn zich van geen ‘kwaad’ bewust.

Hoe ga ik hiermee om als oude linkse rakker? Niet, want zoals ik al zei: ik ben zelf ook rechts (geworden;). Moet ik uit de politieke oriëntatie van mijn studenten en mijn kinderen concluderen dat zij hun hart dus niet volgen? Nou nee, want als ik naar werk en opleiding van alleen al mijn kinderen kijk, dan zijn ze beslist maatschappelijk betrokken. Meer dan ikzelf misschien wel. Ze zijn dit echter vanuit een ander maatschappelijk paradigma, dat meer recht doet aan de werkelijke toestand in de wereld, om met wijlen GBJ Hiltermann te spreken. De jonge mensen aan wie ik lesgeef hebben een opleiding gekozen die hen toeleidt naar een positie binnen de maatschappelijke dienstverlening, in casu het onderwijsveld. Naast hun baan(tje), die ze bijna allemaal hebben, doet een deel van hen ook nog vrijwilligerswerk, bijvoorbeeld binnen de scouting. Vaak  snap ik niet dat zij nog tijd hebben voor een studie met daarbinnen een vaak veeleisende stage. Heus waar, er zijn studenten die geen tijd hebben om uit te gaan. Tot opluchting van ouders, dat dan weer wel.

De maatschappelijke betrokkenheid van jonge mensen van nu is gebaseerd op no-nonsense, en niet op de luchtfietserij van ons babyboomers in onze jonge jaren. Wij hadden tijd zat om uit te gaan, om aan een glas bier of lurkend aan een joint de wereld opnieuw uit te vinden. En studietijd was ons toen nog redelijk ruim toegemeten: minstens tien jaar. Vraag maar aan Mark Rutte, onze premier, die volgens de ruime definitie nog net bij de babyboomgeneratie hoort.


zondag 25 september 2016

Op konijnen schieten

Hoe begin jij je werkdag? Ga je eerst mailtjes lezen of begin je gelijk aan de klus die je al dagen als een donkere wolk boven het hoofd hangt? Het verstandigst is het vanuit oogpunt van timemanagement en voorkoming van een werk-gerelateerde  burn-out, gelijk aan je bloedeigen rotklus te beginnen en je babbelzieke collega vriendelijk doch beslist de deur te wijzen. Zet ook je mobiel uit, om niet gehinderd te worden door whatsappjes en andere digitale ruis. 
 
Deze tips komen van een arbeidspsycholoog in de krant (BD), die de lezer nog veel meer tips geeft ter voorkoming van mentale uitputting door werk. Zelf had ik haar tips al eerder aangewend, nog voor ik erover las. Of liever: proberen aan te wenden, want het valt verhip niet mee. Er is discipline voor nodig en dat is niet altijd voorhanden. Maar soms lukt het wel en dat levert steevast een goed gevoel op. Terwijl het eerst urenlang mailtjes, chats en whatsappjes beantwoorden je steevast een onbestemd leeg gevoel oplevert, waardoor je uiteindelijk verzucht: wat heb ik nu al die tijd zitten doen? Alleen maar op konijnen schieten? Er zijn nog genoeg olifanten om te doden. 

Daarom heb ik sinds enige tijd een afbeelding van een olifant op mijn bureau staan, die mij maant eerst aan de gemiddeld drie substantiële klussen te beginnen, waarvoor ik me elke dag gesteld zie. Als eerste neem ik de rotklus die geen uitstel (meer!) verlangt. Als ik die klussen met wisselend succes heb afgewerkt,  - soms moet je een zaak echt over de dag heen naar de volgende dag tillen -, beloon ik mezelf met mailtjes doen. Maar ook hierin tracht ik me te beperken. Daarna ga ik over naar de substantiële klussen, die ik leuk vind om te doen. 

Als docent heb ik echter het geluk dat ik vaak de werkdag mag beginnen met een substantiële klus die geen uitstel verlangt: lesgeven. Of ik het nou leuk vind of niet: die les aan die klas moet worden gegeven. De leuke klussen bewaar ik tot het laatst. Idealiter bezien. Ik sluit mijn werkdag af met mailtjes doen, etc. En ga daar soms thuis nog wel eens mee verder. 

Olifanten doden doe ik natuurlijk niet in het echt, ik schiet zelfs niet op konijnen.

zondag 18 september 2016

Helper’s High

Wie goed doet goed ontmoet, placht mijn goede moeder te zeggen. Als jij wat voor de ander doet, zal die ander eerder geneigd zijn voor jou hetzelfde te doen. Do ut des, zeiden de Oude Romeinen, ik geef opdat jij mij geeft. In deze zegswijze zit echter het aspect van tegenprestatie opgesloten. Er is dan geen sprake meer van het onversneden altruïsme, dat in mijn moeders spreuk was inbegrepen.

Het katholieke geloof schreef de meesten van ons naastenliefde voor: Gij zult (God en) uw naaste liefhebben als uzelf. De Godsdienst van de Vaderen legde de lat hoog. De vraag bleef of je hiertoe wel in staat was in combinatie met je aangeboren driften tot zelfbehoud. Sigmund Freud sprak van de drift tot voedselopname en de seksuele drift. De laatste was niet alleen gericht op de voortplanting, maar ook op de lustbeleving. Ook was het maar de vraag of je (naasten)liefde überhaupt kunt opleggen, laat staan afdwingen. Feit blijft echter wel dat mensen tot naastenliefde in staat blijken te zijn, maar dan uit vrije wil of uit religieuze inspiratie (Gods Woord). Of van nature, die tot uiting komt in de liefde voor je kinderen. Maar dan kun je niet anders. 
 
Kun je ook goed zijn voor je collega’s, of staat je omgang met hen enkel in het teken van functionaliteit? Ieder van ons kent zijn functie- en taakomschrijving en handelt instrumenteel daarbinnen, om zo het beste resultaat te krijgen. Of beste? Goed, want we leggen doorgaans de lat niet zo hoog. Als je goed bent voor je collega’s dan is je handelen niet instrumenteel, maar teleologisch: doel op zich. 

In de loperswereld is de Runner’s High een geliefde ervaring. Van langdurig hardlopen kun je blij worden, omdat je tijdens de loop op den duur in een soort trance geraakt, door de productie van serotonine en dopamine in je brein. Iets dergelijks schijnt te gebeuren, maar dan in veel mildere vorm als je een goede daad verricht. Bij Rotary Clubs is deze kennis gemeengoed. Iets voor het onderwijsveld?

zaterdag 10 september 2016

Onzekerheid

De beste feedback die ik ooit gekregen heb luidde: ‘Wij zijn er zeker van dat je onzeker bent.’ Nu klinkt dit niet naar een advies, maar eerder naar een constatering: er wordt vastgesteld dat een persoon in kwestie anderen overtuigd heeft van zijn onzekerheid. 

Toch heb ik deze vaststelling als een goed advies opgenomen, niettegenstaande dat er een stevige kritiek in doorklonk op mijn functioneren. Ik werd namelijk onzeker over mijn onzekerheid. Ik werd onzeker van mijn onzekerheid. Was ik werkelijk zo onzeker? In de ironische vaststelling van mijn beoordelaars was ook humor te horen. Daarom kon ik er zelfs om lachen, en lachte daarmee tegelijk om mijn onzekerheid, waardoor die minder onzeker werd. Ik werd door deze onzekere situatie paradoxaal genoeg juist wat meer zeker van mezelf.

Kennelijk was onzekerheid niet iets om erg onzeker over of van te worden. Bovendien stelde ik zelf vast dat nogal wat mensen om me heen ook verkondigden dat ze onzeker waren. Waarop ik binnensmonds reageerde, - ik hield mijn constatering (of advies) voor me: ‘Ik ben onzeker over jullie onzekerheid.’ Met die onzekerheid van die mensen in mijn omgeving vond ik het eigenlijk wel meevallen. Te meer omdat er mannen en vrouwen tussen zaten tegen wie ik opkeek. Ik was met andere woorden niet zeker van hun onzekerheid. Daarnaast verzekerden de mensen tegen wie ik opkeek mij dat ik ook wat in mijn mars had en dat ze soms ook van mij opkeken. En ik redeneerde: als ik dan kennelijk volgens anderen over capaciteiten beschik, wat voor zekerheid kan ik dan hebben van mijn eigen onzekerheid? Aan de onzekerheid van mensen die veel in huis hebben, - en sommigen van hen zeggen dat ik dat ook heb -, durf ik wel te twijfelen en aan de onzekerheid van mezelf niet? Vreemd toch. 

Deze vraag heb ik heel lang bij mezelf overwogen. Tot ik mezelf op een dag tegen iemand hoorde zeggen, die vertelde dat hij zich zo onzeker voelde over zijn functioneren, dat onzekerheid bij kwaliteit hoort. Hè?! Ik stond van mezelf te kijken, maar de aanzet tot onzekerheid over mijn uitspraak verdween, toen ik mezelf hoorde redeneren dat mensen die zichzelf niet bekritiseren aangaande hun functioneren, niet onzeker hierover durven te zijn, het niet denkbeeldige gevaar lopen op den duur juist slechter te gaan functioneren. Rust roest. 

Een goede vriendin heeft jarenlang geleefd met een zekere vrees voor ontmaskering: ‘Ooit moeten mensen doorkrijgen dat wat ik doe niet veel voorstelt.’ Niet veel voorstelt! Ze heeft een topfunctie bij de politie.

zondag 21 augustus 2016

LeRAAR

Hugo Brandt Corstius schreef het Opperlands Woordenboek, waarin hij de lezer wijst op opmerkelijkheden die in woorden kunnen liggen opgesloten. Wat opvalt in een woord als volledig is dat er een tegenstrijdigheid in zit, namelijk vol en ledig. Vol en leeg dus. Zo kun je een woord als parterretrap van voren naar achteren lezen en weer omgekeerd. Een palindroom dus, de Oude Grieken hadden er al een term voor. 
 
Wat valt je nu op in het woord leraar? Wel het eindigt op raar, dat op zichzelf al een zelfstandige betekenis heeft, die je op allerlei associaties kan brengen. Je denkt bijvoorbeeld aan die gekke leraar op de middelbare school die altijd witte sportsokken droeg, of de docent die tijdens de les altijd net iets te lang naar bepaalde meisjes bleef kijken. Nimfijnen. 

Waar komt dat achtervoegsel, suffix geheten in de taalkunde, vandaan? Het is bijna hetzelfde als naar in molenaar. Maar deze vergelijking doet mij de lezer op een verkeerd spoor belanden. Het suffix in beide woorden is namelijk aar. En dit vinden we in talloze andere woorden terug, vaak in namen van beroepen, bijvoorbeeld makelaar. Het achtervoegsel heeft de betekenis van persoon die een bepaalde handeling of activiteit verricht

Het woord docent komt uit het Latijn en betekent iemand die onderricht geeft. Het is bijna een homoniem (gelijk woord voor verschillende dingen, zoals bank) op de e na. Decent (ook uit het Latijn) betekent fatsoenlijk. Een decent persoon is iemand die zich netjes gedraagt. Het grappige is dat er toch een verband in betekenis bestaat tussen docent en decent. Althans in de ogen van het grote publiek: mag de maatschappelijke status van leraar tegenwoordig laag zijn, de waardering voor de persoon achter de docent is groot. Deze wordt als betrouwbaar en in en in fatsoenlijk beschouwd. 
Het criminaliteitscijfer onder Nederlandse leraren is miniem; nette dames en nette heren die leraren. Of dat op Sicilië ook zo is daarover heb ik geen bronnen.

maandag 18 juli 2016

Metablog V / Ga zo door en gij zult spinazie eten

Vanavond weet ik niet waarover te schrijven. Dat is lastig, want ik zit tegen een zelfverkozen deadline aan te hikken. Vroeger zou ik daar zenuwachtig van zijn geworden, maar tegenwoordig vind ik het vooral spannend. Benieuwd waar ik nu weer uit ga komen. Want dat er iets op papier gaat komen staat vast, tenzij een meteorietinslag mij het woord ontneemt. Om mezelf een makkelijk einde te ontnemen wens ik je nu in plaats van in de laatste alinea alvast een fijne vakantie toe. Je hebt het verdiend! 
 
Vandaag is eindelijk de zomer begonnen na een maand lang gekwakkel. De schrijfnood moet bij blogger dezes wel erg hoog zijn als hij het weer moet aangrijpen om verder te kunnen gaan. Ik raad je dan ook aan om te stoppen met lezen, want deze column wordt niks. De inhoud ervan past grappig genoeg wel goed bij het vakantiegevoel dat ik steeds weer koester in de zomermaanden. Lekker landerig lui niets doen. Geen gestress en gejaag richting verre oorden maar gewoon thuis. Om uiteindelijk als ik het niets doen beu ben, wat te gaan ondernemen. Dat kan van alles zijn. Zo zag ik mezelf een dag later ooit op een mooi strandje in de Algarve liggen. Beetje impulsief geboekt, maar daarom des te leuker. 

Deze zomervakantie start ik tegen mijn gewoonte in actief: ik ga naar de Achterhoek om me een weekje te verdiepen in Spinoza. Vorig jaar heb ik met mijn Spinozaclub tijdens een weekje buiten de Ethica doorgenomen en dit jaar richten we onze geest op zijn Theologisch-politiek traktaat. Het weekje Achterhoek is vooral gezellig en comfortabel. Het hotel is prima en de omgeving rustgevend groen. Maar ik steek er ook nog wat van op. Ik ga zo door en ik zal hopelijk spinazie eten.

maandag 11 juli 2016

Een beetje van jezelf en een beetje van Maggi

Als er één reclameslogan is die getuigt van inzicht in het menselijk gedrag, is het die van Maggi wel, schrijft een co-blogger. De werkelijkheid is dat bijna alles ‘van Maggi komt’, maar dat je zelf net kunt doen of het helemaal door jou gemaakt is. Praktisch alle producten zijn prefab of bake-off, maar reclamemakers bieden de consument graag de illusie (‘beleving’ volgens marketeers) dat hij zelf zijn soepje maakt: Een beetje van jezelf, een beetje van Maggi. En wie rijdt er nog op zijn landkaart van A naar B? GPS toch? Een andere lezing van de bekende slogan verstaat deze als een beetje water bij de wijn doen. 
 
De ondernemingsraad en het college van bestuur palaveren nu al een schooljaar lang over de vakantieregeling, bij de laatste beter bekend als de onderwijsregeling. Als je zo het voorstel leest van de ondernemingsraad vergt het enig concentratievermogen om het in al zijn finesses te doorgronden. Maar eigenlijk is de kwestie doodeenvoudig. College van bestuur en de ondernemingsraad verschillen van inzicht over het handhaven van de 7 weken zomervakantie. Volgens de bestuurders vallen deze moeilijk te matchen met minimaal 40 lesweken, terwijl de ondernemingsraad van mening is dat deze moeten gelezen worden als maximaal 40, waarbij in beide gevallen het aantal studiebelastingsuren 1600 blijft. 

Kunnen we de illusie van de reclameslogan ook opwekken bij beide kemphanen in zake het vakantiedossier? Natuurlijk weet iedereen die in het onderwijsveld werkzaam is al lang dat zijn werkelijkheid praktisch helemaal prefab is, dichtgetimmerd als het is door kwalificatiedossiers en ander ambtelijk fraais. En nu is daar weer Focus op vakmanschap. Je hebt als school verdomd weinig meer in te brengen wat autonomie betreft, ofschoon de onderzoeksrapporten en advieslichamen anders suggereren. Brave new world. College van bestuur, doe wat water bij de wijn!

zaterdag 2 juli 2016

PIZ (2): Wanneer je van je collega houdt

Te veel mensen die goed kunnen samenwerken is slecht voor de werksfeer, schrijft Arnon Grunberg in een recente column. Omdat je je collega’s doorgaans niet zelf gekozen hebt en ook niet door hen uit je eenzaamheid verlost wenst te worden , mag je je het recht voorbehouden zich tot hen te verhouden als tot het kantoormeubulair. Ook voor deze mensen dient plaats te zijn in een organisatie. Je kunt ook niks hebben met collega’s. Grunberg zet de zaak graag op scherp, iets wat mij voor hem inneemt.

Kun je ook van collega’s houden? Het kan. Wat ik kan bevestigen doordat ik zelf met een collega getrouwd ben. En ik ken minstens nog twee collega’s  die samen hetzelfde lot zijn beschoren. De verhouding tot een collega is complex. De verhouding met een collega nog complexer. Omdat mijn partner meestentijds op veilige afstand van mijn dagdagelijkse werk zit, is er geen probleem. Hetzelfde geldt vermoedelijk ook voor bovengenoemd stel. Maar heb je een al dan niet geheime verhouding  met je collega op je werkplek dan kan de affaire erg ingewikkeld worden. Ik heb daar zo schrijnende voorbeelden van gezien, dat het tot ontslag leidde. 

Kun je een collega haten? Dat kan ook. Ik heb daar ervaring mee (gehad). Ik heb daar een zo schrijnend voorbeeld van gezien, meegemaakt dus, dat een goedbedoeld personeelsetentje dreigde te ontaarden in  een heus handgemeen. Gelukkig bleek de ene partij zo verstandig het etablissement voortijdig te verlaten. Persoonlijk vind ik dat mocht het tot een emotionele verdieping van je collegialiteit komen je beter van deze collega kunt houden dan hem of haar haten. Maar het beste voor het bonum commune is natuurlijk de verhouding tot je collega’s vriendelijk doch zakelijk te houden, ofschoon ik God op mijn blote knieën dank dat ik op mijn werk mijn latere vrouw ontmoet heb. 

Een mooie tussenweg is de vriendschap. Zo heb ik zelf twee collega’s, van wie één intussen een oud-collega, met wie ik bevriend ben geraakt. We zien elkaar ook geregeld buiten het werk en doen dan samen leuke dingen, zoals sigaren roken, whiskey drinken en praten over literatuur en het leven in het algemeen.

zondag 26 juni 2016

Associate Degree als hulpmotor

Hoe mijn mbo-leerlingen het in het hbo zullen gaan doen is voor mij een black box. Op een paar uitzonderingen na heb ik geen idee of ze het daar gaan redden. Ruim 90% van mijn leerlingen in hun laatste schooljaar gaat straks naar het hbo. Ik gebruik met opzet het woord leerlingen in het mbo om daarmee het onderscheid met studenten in het hbo ook ‘letterlijk’ zichtbaar te houden. Als ik op recente publicaties hierover moet afgaan, gaat een groot deel van mijn leerlingen het in het hbo niet redden. De cijfers zijn weinig hoopvol om niet te zeggen dramatisch. Trouw schreef vorige week dat nog niet de helft van de voormalige mbo-leerlingen na vijf jaar een diploma van een vierjarige bachelor behaald heeft. Een kwart van hen stopt al na het eerste hbo-studiejaar. 
 
De horde mbo-hbo blijkt voor hen te hoog. Werden ze op hun mbo-school intensief begeleid, zo niet gepamperd, op hun hbo-instelling staan ze er zo goed als alleen voor. Dit wordt bevestigd door oud-leerlingen die ik zo nu en dan spreek. De overgang tussen het op de praktijk gerichte mbo en het meer abstract-theoretische hbo is erg groot. Het leerklimaat op veel mbo-scholen is weinig intellectueel en te informeel. Alles staat ten dienste van het praktisch handelen in het beroep, waarbij vooral instrumentele vaardigheden worden aangeleerd, maar te weinig ervan wordt geabstraheerd door middel van theorielessen en theoretische reflectie. Het laatste is een absolute voorwaarde voor het kunnen slagen in het hbo. 

De verwachting is dat de theoretische eisen voor het beroep alleen maar zullen toenemen en hoger zullen worden, omdat veel mbo-beroepen vanwege automatisering en digitalisering in de toekomst zullen verdwijnen. Dit proces is al in volle gang. Daarnaast hapert de emancipatormotor die mbo en hbo eens waren. Plekken waar vroeger arbeiderskinderen hun vlucht naar voren maakten, om sociale stijgers te worden. Het sociale en culturele kapitaal van thuis ziet in onze tijd de bodem van de schatkist. De thuissituatie blijkt voor veel, ook van mijn eigen leerlingen, dermate complex en staat zo haaks op het rustige en beschaafde milieu op school, dat het voor hen eerder een sta-in-de-weg en een rem vormt voor hun ontwikkeling. 

Het lichtpuntje in deze sombere korte schets vormen de ‘associate degree’-opleidingen die her der in den lande worden ingericht en opgestart. Een opleiding van twee jaar in het hoger beroepsonderwijs in samenwerking met het middelbaar beroepsonderwijs, bedoeld om het gat tussen mbo-4 en bachelorniveau te dichten. Eerdaags gaan wij ook een samenwerkingsverband aan.

maandag 20 juni 2016

Dolce Paula

Telkens als ik mevrouw Sukel zie klinkt in mijn hoofd het liedje uit de verre jaren zestig van de vorige eeuw van de Italiaans-Belgische zanger Adamo: Dolce Paula. Het is een liefdesliedje; wat de songtitel al verraadt. Sommige vrouwen zullen dit begin van een afscheidswoordje bij het vertrek van een vrouwelijke professional werkzaam op bestuursniveau met enig ongemak lezen: zaken gaan immers voor het meisje. Maar vanwege de poëzie die erin in de zinnen doorklinkt, vind ik ze toch op hun plaats. Dolce Paula.
 
Mevrouw Paula Sukel, sinds jaar en dag lid van het college van bestuur treedt terug, doet een stapje terug. Maar, om met de dichter Rutger Kopland te spreken: voor Paula is weggaan een soort van blijven, ‘niemand neemt afscheid want ze gaat niet weg’. Voorlopig althans. Het ligt in de bedoeling dat zij na haar terugtreden een andere plek in de organisatie gaat innemen, zoals dat zo helder verwoord is in bestuurdersjargon. Welke nieuwe hotspot zou dat kunnen zijn? Dolce Paula.

Paula kwam zo’n twintig jaar terug in het college van bestuur van dit nieuwe ROC. Sommigen zeiden dat ze als een van de eerste vrouwen erin geslaagd was door het glazen plafond van een grote onderwijsorganisatie heen te breken. Als excuustruus, zoals dat vilein door anderen werd gesuggereerd. Het eerste was waar, het laatste was slechts een ironisch om niet te zeggen cynisch  statement. Dolce Paula.

Baarde haar aantreden opzien, haar optreden als bestuurslid bleek vervolgens ingetogen. Een stille intelligente kracht. Nuchter maar niet zonder humor, maar die straalt meestentijds alleen vanuit haar ogen.  Ze wenst niet op te vallen, ongeveer zoals oud-politicus Frits Bolkenstein recepties mijdt, want daar heeft hij de pest aan. Paula houdt ook niet van formeel gedoe, waaronder het handjes schudden. Dolce Paula.

Hoe deed ze het als lid van college van bestuur? Van mij als schoolfrik en kritisch OR-lid krijgt ze een acht (cum laude toch), en geen hand maar een zoen tot besluit.

Dolce Paula.




zaterdag 11 juni 2016

PIZ (1)

Nu de datum van mijn pensioen (in het najaar) dichterbij komt, denk ik bij wijze van PIZ-training (Waarom organiseren wij die ook niet?) aan de tijd toen ik in het onderwijsveld binnen kwam gewandeld. Ruim dertig jaar geleden. Afscheid nemen is een beetje sterven, en een PIZ-training is rouwverwerking voor de houdbaarheidsdatum. (PIZ betekent: Pensioen In Zicht.) Een goede vriend van me die als docent Nederlands bij Fontys werkt, heeft onlangs een driedaagse PIZ-training in een luxe wellnessachtig resort bij Maastricht genoten. ‘Het helpt echt!’, was zijn enthousiaste commentaar, want evenals ik vertrekt hij node.  
 
Hoe zag het onderwijs er dertig jaar geleden uit? Welnu, het was kleinschaliger, minder bureaucratisch, minder vervreemdend, maar in de omgangsvormen (docent-student, collegiaal) een tikje formeler. Leuker? Beter? Dat is de vraag. De herinnering is ’s mens’ grootste bedotter. Lees: De heimweefabriek van Douwe Draaisma. Wat in elk geval leuker en beter lijkt is het feit, dat ik toen een stuk jonger was dan nu. Het sneue is dat ik me daar toen helemaal niet van bewust was. Ik was nog volop bezig mezelf uit te vinden, na een wat uit de hand gelopen studententijd. Dat laatste kon toen nog. Langstudeerders zoals ik, Maxim Verhagen en Mark Rutte (ofschoon geen babyboomer)  schoven de tijd van volwassen worden liever voor zich uit. Lees: De adolescentenmaatschappij van de Amerikaanse schrijver Robert Bly. 

Maar goed, het onderwijs toen dus. Er was nog een taakbeleid met ballen, dat niet weg gerationaliseerd was met drogredenen als vrije model en resultaatverantwoordelijkheid. Ik kom hierop omdat vorige week de Tweede Kamer een motie heeft aangenomen waarin ernaar gestreefd wordt om docenten in het voortgezet onderwijs (Het mbo wordt nergens genoemd.) maximaal 20 uur les te laten geven in de week. Door docenten voortaan maximaal 20 uur per week voor de klas te laten staan, zouden ze meer tijd kunnen besteden aan de kwaliteit van het onderwijs. Nu ligt teveel de nadruk op het aantal lesuren in plaats van op de kwaliteit van de les.

Wordt vervolgd. Lees: Van oude mensen de dingen die voorbijgaan van Louis Couperus.


zaterdag 4 juni 2016

Coming out

“Ik heb geen auto en geen rijbewijs en ik ben voornemens zonder auto en zonder rijbewijs te sterven, wat niet wegneemt dat ik af en toe weleens in een auto zit.” Zo begint Arnon Grunberg zijn column ‘Tankstations’ in de VPRO-gids van vorige week. Herkenning: ik heb ook geen auto noch heb ik een rijbewijs. Ofschoon ik in een ver verleden wel honderd rijlessen heb genomen. Nadat ik voor de vijfde keer voor het rijexamen gezakt was, besloot ik mezelf een adempauze te geven. Die pauze duurt nog steeds voort, en is daarmee geen pauze meer maar is van uitstel afstel geworden. Mijn vrouw heeft wel een rijbewijs, evenals mijn drie kinderen. 
 
Mijn eega rijdt al veertig jaar prima en is zo sportief mij mijn ‘klein gebrek’ niet euvel te duiden. Ik zit vaak bij mijn vrouw in haar auto. Naast haar gezeten heb ik al heel wat boeken gelezen. Ik schaam me er nu niet meer voor geen rijbewijs te bezitten, vind het zelfs een beetje stoer. Mijn afwijking maakt me tegelijk bijzonder. En Arnon Grunberg, Jan Siebelink en een prof van Tilburg University die ik toevallig ken, hebben ook geen rijbewijs.  Maar diep vanbinnen vond ik mezelf toentertijd maar een mietje en besloot ik van mijn gebrek een deugd te maken. Ik voerde het milieu als rationalisatie en drogreden op waarom ik geen auto reed, waarbij ik verzweeg dat ik honderd rijlessen had gehad. Menselijk al te menselijk. 

In een bepaald jaar gaf ik taalles aan mbo-leerlingen van de opleiding Autotechniek. Aardige jongens. In hun klaslokaal rook het altijd naar smeerolie. Vond ik lekker ruiken, want ik ben geen autohater. In tegendeel. Als ik auto zou kunnen rijden, reed ik in een Mercedes Sport. Ik wist een jaar lang het onderwerp rijbewijs te mijden, en als de automonteurs in opleiding mij vroegen welke auto ik reed, noemde ik het merk van de auto van mijn vrouw. Dat was toen een Renault 4. Daar lachten mijn automonteurs in de dop wat smalend om. Hadden ze wel gedacht, want ik had in die tijd een ziekenfondsbrilletje op.

maandag 30 mei 2016

Er zij licht

Omdat Huize Van Gestel zowel met een lek kampte als dat de oude analoge elektriciteitsmeter zou worden vervangen door een nieuwe digitale, kreeg het vrijdagmorgen twee monteurs tegelijk op bezoek. Beide oud-leerlingen. De elektromonteur vertelde dat hij nog ‘op de Streekschool’ had gezeten, de installatiemonteur ‘op de Stappegoor’. We wisselden usual suspects uit. Jawel: Berry Mauritz, George van Hoof, Peter van Nuenen en hun kompanen. Niets dan lof. 
 
Op finesses omtrent hun technisch kunnen kan ik niet ingaan, omdat mij expertise en know how ontbreken, op wat marginaal doe-het-zelfgeklungel na. Wel wil ik graag opmerken dat beide heerschappen efficiënt en effectief te werk bleken te gaan, want na korte tijd waren ze klaar met hun klus en functioneerden water en licht weer naar behoren. Ze hadden ook nog tijd voor een praatje en als taaldocent spits je dan de oren. Of de communicatielessen ook hun werking hadden gedaan. Dat bleek in ruime mate het geval.

De elektromonteur sloot zijn missie af met het Bijbelvers ‘Er zij licht.’ (Gen. 1:3) De vrouw des huizes schatte aan de hand van deze woorden in dat de elektromonteur in kwestie uit de buurt van Sprang-Capelle moest komen en ik complimenteerde hem met zijn bijbelvastheid. Daarna legde hij omstandig uit wat hij gedaan had, hoe de nieuwe elektrometer werkte en hoe wij ermee om dienden te gaan: gewoon van afblijven, het ding geeft zelf de meterstanden door aan Essent HQ. De installatiemonteur sprak van een probleemloos geval, dat hij in een oogwenk had weten op te lossen. Bij de ondertekening van de bon, bij de een hard copy, bij de ander digitaal, gingen we er even bij zitten. De installatiemonteur praatte ons op vriendelijke toon bij. De elektromonteur luisterde toe en viel nu en dan bij. 

Hun bezoek ontlokte mevrouw Van Gestel later toen ze weg waren de uitspraak: ‘Wat een aardige jongens toch!’ 


zondag 22 mei 2016

Shariaonderwijs

In mei 2022 wint de gematigde politicus van Algerijnse afkomst, Mohammed Ben Abbes van de Moslimbroederschap in Frankrijk de presidentsverkiezingen, nadat zijn islamitische politieke partij een alliantie is aangegaan met de PS (Parti Socialiste, Hollande) en de LR (Les Républicains, Sarkozy). Om te voorkomen dat het extreemrechtse Front National van Marine Le Pen de verkiezingen zou winnen, hadden de islamisten, de socialisten en de republikeinen de handen ineen geslagen. De seculiere partijen riepen hun kiezers op strategisch te stemmen: op de Moslimbroederschappartij. In de tweede ronde van de presidentsverkiezingen mochten het Front National en de Moslimbroederschap - de winnaars van de eerste ronde -  uitmaken wie de president van Frankrijk zou gaan leveren. 

De prijs die de Moslimbroederschap voor deze deal betaalde, was dat de socialisten en de republikeinen in de nieuwe regering alle belangrijke ministerszetels zullen gaan innemen: Financiën, Economie, Sociale Zaken, Binnenlandse Zaken etc., op  Onderwijs na. De premier (van het ministerie van Algemene Zaken) van de eerste moslimregering in Frankrijk wordt de republikein Valls. De President van de Republiek, die boven de regering staat,  is echter moslim: Mohammed Ben Abbes.
De redenering van de moslimbroeders is dat het een kwestie van tijd is voor Frankrijk een echt islamitisch land is. Op basis van de demografische ontwikkelingen wordt dat geschat op het jaar 2050. Tot die tijd wordt een politiek van geleidelijke overgang geviseerd. De socialisten en republikeinen kunnen zich in deze strategie vinden, omdat de moslimbroeders de politiek van de verzorgingsstaat en de markteconomie, die Frankrijk sinds jaar en dag is, onderschrijven. Voor socialisten is sociaaleconomische gelijkheid altijd het kerndoel geweest, en dat zal het ook kunnen blijven in de islamitische Franse Zesde Republiek. De republikeinen zijn gerustgesteld omdat het economische systeem niet op zijn kop wordt gezet. Secularisten als republikeinen en socialisten hebben weinig met metafysica en het waardebestel van de staat Frankrijk. In politieke kringen wordt verwacht dat het winnen van de presidentsverkiezingen door een islamitische politicus een einde zal maken aan de sociale onrust  in de banlieues. Het gevoel van achterstelling dat daar leeft, met name onder islamitische jongeren, zal geleidelijk aan wegebben.

Voor de Moslimbroederschap moet elk leerplichtig Frans kind de mogelijkheid krijgen islamitisch onderwijs te genieten. Het onderwijsprogramma wordt geleidelijk aan aangepast aan de leer van de Koran en moet uiteindelijk leiden tot shariaonderwijs. Alle docenten moeten zich tot de islam bekeren, en voor zover ze nog niet gehuwd zijn, moeten ze zo snel mogelijk trouwen. Hun salaris wordt verdrievoudigd. Docenten die weigeren gaan met ontslag en met behoud van salaris met pensioen, ongeacht hun leeftijd. In de schoolkantines is alleen nog halalvoedsel te krijgen en de vaste gebedstijden worden ook op school in acht genomen. Gemengd onderwijs is uitgesloten en voor de meeste meisjes ligt na de lagere school enkel de weg naar de huishoudschool open, waarna er zo snel mogelijk getrouwd moet worden. Een kleine minderheid van de meisjes mag naar het hoger onderwijs, maar mag dan alleen een letteren- of kunststudie volgen. Het openbaar staatsonderwijs blijft nog wel bestaan, maar wordt budgettair flink gekort. De verwachting is dat het een langzame dood zal sterven. Het islamitische onderwijs wordt geheel particulier gefinancierd, met name van de zijde van donors uit de Golfstaten. 

Schrikbeeld of toekomstige realiteit? Een feit is dat het boek Soumission van de controversiële schrijver Michel Houellebecq (net als eertijds de film Submission van Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali in Nederland) veel stof heeft doen opwaaien in Frankrijk en daar geleid heeft tot heftige discussies. Het boek is vorig jaar in Nederlandse vertaling verschenen met als titel Onderworpen.



zaterdag 14 mei 2016

Digitale dementie 3

Schreef ik in mijn vorige blog over een denkbeeldig Gallisch dorp dat tegen digibesitas in het onderwijs strijdt, in deze blog vertel ik over een even denkbeeldig ‘antipodisch’ Gallisch dorp dat tegen digibetisme in het onderwijs ten strijde trekt. Paradoxaal: aan de ene kant heerst er de digitale leeghoofdigheid in het onderwijs van Maurice de Hond en zijn adepten, aan de andere kant is er sprake van eenkennige analoge anorexia onder docenten. Deze paradox lost zich op door de bevinding dat extremen elkaar altijd raken. Zoals de Fransen zeggen: Les extrèmes se touchent. Met andere woorden: sommigen willen te veel ICT, anderen weer te weinig. In deze blog gaat het om hen die strijden tegen degenen die (te) weinig willen doen met ICT in de les. De collega’s van ICT-Services en Centrum O&I.
 
Collega’s van ICT-Services en Centrum O&I drukken mij in hun reacties op mijn blogs over ICT in het onderwijs op het hart, dat docenten verdomd weinig met de mogelijkheden van ICT doen. Sterker nog, ze weigeren zich te laten bijscholen in digitale zaken. (Of moeten we hier spreken van omscholen, Jos Reulen?) En dat er van bestuurs- en directiewege te weinig druk wordt uitgeoefend om in deze toestand verandering aan te brengen. Of zoals mijn moeder altijd zei: Als je geen zin hebt, dan maak je maar zin. Kan Niet ligt op het kerkhof en Wil Niet ligt ernaast. 

Kritisch zelfonderzoek en wisselende contacten met ICT en O&I hebben me doen inzien dat ik net zo makkelijk bij de digibeten van deze wereld had kunnen horen, ware het niet dat ik in een omgeving werk die zichzelf als school als ICT-voorloper beschouwt, en dat wellicht ook wel is. Ik lift lekker makkelijk mee in de slipstream van mijn collega-coureurs in de kopgroep. Maar zo gauw ik met een collega van ICT of O&I praat, krijg ik het mij maar al te bekende katholieke schuldgevoel dat ik hopeloos tekort schiet. Zo wijzen Ronald Mulder, Aldo de Beunje c.s. mij bij voortduring op de spectaculaire mogelijkheden van Blended Learning. 

Ik ga snel nog een cursusje bij O&I doen! Voor ik met pensioen ga.

zaterdag 23 april 2016

Digitale dementie 2

Kennelijk heb ik met mijn vorige blog bij een aantal collega’s een open zenuw geraakt, want de reacties erop waren niet van de lucht en bovendien niet van emotie gespeend, 'Etienne'. De discussie over het digitale onderwijs heeft net als over roken wel iets van een godsdienststrijd, met remonstranten en contraremonstranten (google: Dordtse Synode 1618-1619), met rekkelijken en preciezen, met gematigden en fanaten. Voor een nadere plaatsbepaling in de discussie over het nieuwe onderwijs: ik behoor, net als 'Gerard' vermoed ik, tot de rekkelijken. Ik ben niet voor, ik ben niet tegen; zoals ik ook niet tegen het weer ben. Waar ik wel positie tegen kies is het gemak waarmee sommige koffiedikkijkers, aanhangers van de Nieuwe Digitale Leer, de toekomst voorspellen. Ik plaats slechts kritische kanttekeningen bij een door velen onomkeerbaar geachte lineaire ontwikkeling in het onderwijs, 'rudy h.'. De titel van mijn blog heb ik inderdaad van het aanbevelingswaardige boek waarop 'Lisette' in haar reactie wees.
 
Als ik in mijn vorige blog de indruk hebt gewekt dat ik mordicus tegen digitaal onderwijs zou zijn, dan is de teneur niet goed begrepen. Of wellicht is de column te vluchtig gelezen, wat dan weer te wijten kan zijn aan de mentale kortademigheid die het digitale lezen per definitie in de hand werkt. Lezen is netsurfen geworden, 'Henk'. Mijn studenten vragen mij niet voor niets om papieren examens tekstverklaring, 'Guus', zodat ze de tekst beter in zich kunnen opnemen. Ik sluit echter niet uit dat er binnen afzienbare tijd een quasi papieren digitale versie komt, waarin ze kunnen terugbladeren in plaats van scrollen, zonder dat ze het overzicht (helikopterview!) op de tekst verliezen en waarop ze naar hartenlust kunnen markeren. Ik heb mijn blog overigens keurig ingetypt op mijn Chromebook, 'Aldo', een device beschikbaar gesteld voor al mijn collega’s op initiatief van de schooldirecteur.

In de taalwetenschap wordt de term taalregister gehanteerd, die aangeeft welk medium het meest geschikt is voor welke communicatievorm. Zo wordt tegenwoordig het dialect weer gewaardeerd naast de standaardtaal (het vroegere ABN, het Algemeen Beschaafd Nederlands), omdat zich dat uitstekend leent om gewoon met je ouders, broers of zussen te kunnen praten. ABN klinkt dan zo hoog uit de bol en nestvreemd, maar de standaardtaal is echter weer wel beschikt als beroepstaal. Zo is er voor elk wat wils. Hetzelfde geldt voor onderwijs: sommige dingen doe je op de lap top, andere op of van papier. En discussiëren doe je bij voorkeur driedimensionaal.

maandag 18 april 2016

Digitale dementie

Op school is een kleine vaksectie begonnen met een offensief tegen de voortgaande digitalisering van het onderwijs. Geprobeerd wordt om de studenten tijdens de lessen weg te trekken van het beeldscherm van hun laptops en het beeldschermpje van hun iPhones. De docenten bestrijden met hun aanpak de tweedimensionaliteit van de digitale lesvormen en de voorstelling van de wereld daarin als een plat vlak. In plaats daarvan bieden zij meerdimensionale lessen aan waarin een beroep wordt gedaan op de kenvermogens van de hele persoon van de student. Met andere woorden, er wordt inzet gevraagd van alle zintuigelijke faculteiten, het gevoel en het verstand. De hoofden van de student moeten weer richting de docent en de medestudent gekeerd en niet gebogen richting beeldscherm, want interactie vormt de basisvoorwaarde voor het leren. Studenten (én hun ouders) geven te kennen behoefte te hebben aan deze manier van onderwijsverzorging. In steeds meer lessen blijft het scherm van lap top en iPhone dan ook op zwart. Er gaan zelfs stemmen op om die dingen maar helemaal tijdens de les te verbieden.

In de jaren van het competentie-onderwijs raakte het lesboek uit beeld. Alleen de kleine vaksectie bleef als het kleine Gallische dorp tegen de Romeinse overheersing, zich tegen de alomtegenwoordige Pax Digitalis verzetten en bleef koppig (hard copy!) en zelfbewust haar papieren lesmethodes op de boekenlijst plaatsen. In de les spelen de studenten sinds kort taalspelletjes met driedimensionale hard copy bordspellen met dobbelstenen en al. 

Over de meerwaarde van het computergebruik tijdens het leerproces is nog veel onbekend. Als we op de ideeën van opinieproducent Maurice de Hond afgaan, de founding father van de Steve Jobs Schools, gaat het helemaal goed komen. Ook het Platform Onderwijs 2032 gaat er helemaal voor het nieuwe leren. Maar er gaan ook kritische stemmen op. Het gebruik van de computer blijkt in veel gevallen minder effectief te zijn dan de reguliere vormen van leren, doordat het geheugen minder gebruikt wordt. Er wordt te weinig basiskennis eigengemaakt door de leerling. Langdurig computergebruik kan leiden tot aandachtstoornissen en tot leesproblemen. En het geheugen van de student dreigt achteruit te gaan. Digitale dementie ligt op de loer. Elke docent in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs weet hoe moeilijk het is om de aandacht van de student achter zijn beeldscherm bij de les te houden. Voor die het weet surft zijn student ver weg van hem vandaan, weg van de les.




maandag 11 april 2016

Ethische code

In een mailtje aan zijn collega’s eindigde de directeur van mijn school met een uitroeping van verbazing: Mozes kriebel! Co-blogger Guus heeft deze uitroep van verwondering en verbazing in een van zijn blogs ook al eens geslaakt. Uit mijn hoofd weet ik dat hij schreef dat de herkomst van deze uitdrukking niet duidelijk is. De verleiding is nu groot om dit even op te zoeken, ja zelfs het internet gaan af te grazen om de herkomst te checken. Ik zie daar echter bewust van af, omdat ik dit een vorm van lezersbedrog zou vinden. Bloggers en columnisten als ik hanteren ook een ethische code. Over sommige dingen schrijf je niet, bijvoorbeeld over heel persoonlijke zaken, zowel van jezelf als van een ander. Niet iedereen blijkt zich daar echter aan te houden, en zelfs schrijvers van hele novelles en romans niet. 
 
A.F.Th. van der Heijden kreeg naar aanleiding van een passage uit De Helleveeg (draait nu als film in de stad) een proces aan zijn broek. Wat was het geval? In zijn novelle beschrijft hij de ligging van een pand in Eindhoven waar eertijds een engeltjesmaakster zou hebben gewoond. Laat deze beschrijving nu aan duidelijkheid niets te wensen overlaten en bij een lezer van De Helleveeg een woedende reactie teweeg brengen! De popmuzikant Peter Koelewijn herkende er zijn geboortehuis en ouderlijk huis van zijn kindertijd in en eiste via de rechter dat de schrijver de betreffende passage zou schrappen. (De oude rocker kwam in mijn kindertijd – jaren vijftig - door onze straat scheuren met zijn motor. Hij had daar kennis aan een zeker persoon van verdacht allooi, maar dat laatste was je in mijn geboortedorp al gauw.) 

Hoe de zaak afgelopen is, weet ik niet meer, maar ik meen dat Koelewijn zijn zaak verloren heeft. De literaire auteur is immers ongrijpbaar, wat wijlen volksschrijver Gerard Reve al bewees in de prille jaren zestig toen hij vanwege een passage in zijn prachtboek Nader tot U van blasfemie (godslastering) werd beschuldigd. Hij had daarin de metafoor van een ezel gebruikt voor een nadere aanduiding van God. Ik vond deze niet echt steekhoudend, overigens. (Grapje)

zaterdag 2 april 2016

Apartheid

Als het waar is, zoals ik in mijn vorige blog vermoedde, dat er in Nederland sinds een aantal jaren sprake is van een maatschappelijke tweedeling, in hoeverre verschilt deze situatie dan van apartheid? Het antwoord op deze vraag wordt in grote mate bepaald door de maatschappelijke positie die men inneemt. Een uitkeringstrekker kijkt anders tegen de maatschappij en de samenleving aan als jan modaal en al helemaal als een rijk vermogende. Hoger opgeleiden zullen weer een ander perspectief hebben als lager opgeleiden. In de theorievorming over de geschiedwetenschap is hier een Duitse term voor geijkt: Standortgebundenheit. De mening die burgers, én dus ook wetenschappers, over allerlei maatschappelijke verschijnselen hebben, wordt mede bepaald, om niet te zeggen vooral, door de plek die ze in de samenleving innemen.

Om het wat concreter te maken: minimumloners in Nederland zullen vermoedelijk een ander standpunt innemen op de vraag of hier sprake is van tweedeling dan bovenmodalen. Sterker nog: zij zullen vermoedelijk eerder zeggen dat hier sprake is van apartheid.
Hoezo dan? Om deze vraag te beantwoorden moet er even stilgestaan worden bij het onderscheid zelf, los van de beschouwer, in dit geval ikzelf dus. Voor zover dat mogelijk is, wat kennelijk gezien het bovenstaande niet het geval is, maar enigszins wel hoop ik. 

Welaan dan, maatschappelijke tweedeling en apartheid verschillen in haar uitwerking nauwelijks van elkaar. In beide constellaties zijn er twee (of meer) maatschappelijke groepen die niet of nauwelijks contact met elkaar hebben. Er bestaan tussen beide grondige culturele en sociaaleconomische verschillen. Het onderscheid dat ik kan bedenken is dat apartheid per definitie vanuit een politiek systeem wordt opgelegd – zoals eertijds in Zuid-Afrika. En dus, zou je zeggen, mag maatschappelijke tweedeling geen apartheid worden genoemd?
Dat is maar schijn, want er is wel degelijk sprake van dwang: alleen komt die niet vanuit de politiek, maar vanuit de beide groepen afzonderlijk. In plaats van politiek gemotiveerde dwang handelt het hier om mentale dwang. Waarbij beide groepen elkaar uitsluiten, niet in de buurt van elkaar willen zijn. 

De bevoorrechte groep vindt vanuit het meritocratische principe dat er geen sprake is van maatschappelijke tweedeling, laat staan apartheid. In Nederland heeft iedereen gelijke rechten en kansen. Hier  is iedereen gelijk, wat wordt bevestigd door artikel 1 van de Grondwet. De niet bevoorrechte groep vindt wel dat maatschappelijke tweedeling bestaat, misschien zelfs wel apartheid. De mindere sociaaleconomische positie wordt vooral door anderen veroorzaakt. Lees Theodore Dalrymple: Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt.

De cultuurfilosofie  maakt een onderscheid tussen Gesellschaft en Gemeinschaft. Onder het eerste verstaat ze de maatschappij van allerlei rangen en standen, onder het tweede de samenleving van burgers in Nederland die ondanks alle verschillen het idee en het gevoel hebben dat ze bij elkaar horen. Met het verdwijnen van de traditionele religies (protestanten en katholieken) uit het publieke domein en het maatschappelijk discours is Nederland meer een maatschappij van calculerende burgers geworden en minder een gemeenschap van mensen. Daar staat weer tegenover dat in Nederland wellicht nooit sprake is geweest van een samenleving, gezien het eertijds verzuilde karakter van de maatschappij. 

Christendom en islam zijn anti-apartheidsideologieën. Het middelbaar beroepsonderwijs is een emancipatorisch anti-apartheidssysteem.

dinsdag 29 maart 2016

Tweedeling

Een jaar of tien geleden bezocht ik met een muziekminnende collega met enige regelmaat de Stopera in de hoofdstad. Ik meen me te herinneren dat we alle opera’s van de Ring der Nibelungen van Richard Wagner daar genoten hebben. Wat me nog helder bijstaat is de rit naar het operagebouw toe, ik bedoel de tramrit van de Arena (parkeergarage) naar de Stopera. Naarmate we de cultuurtempel naderden werd het publiek in de tram steeds blanker, pardon: witter. In de eerste helft van de haltes na de Arena tot de Stopera was de huidskleur van de reizigers nog overwegend allochtoon getint of donker geweest. In de foyer van het operagebouw besefte ik om me heen kijkend dat ik alleen maar oudere autochtone blanken zag en dat dit wat moest betekenen. Mijn collega en ik labelden deze bevinding met het nodige cynisme: ‘ons soort mensen’. Dat sloeg niet zozeer op de huidskleur maar op de wijze van ontspanning die ‘ons soort mensen’ zochten: high culture
 
Volgens opinieschrijvers is er in Nederland sprake van een toenemende tweedeling tussen hoger en lager opgeleiden. De afstand tussen beide bevolkingsgroepen groeit, want ze komen elkaar steeds minder tegen, omdat ze elk hun beide levensdomeinen hebben. Ze bezoeken hun eigen winkels, scholen, restaurants, culturele centra, vakantieplaatsen, etc. Lezen hun eigen kranten, kijken naar hun eigen tv-programma’s en gebruiken zelfs hun eigen voedsel en drank. Hoger opgeleiden eten namelijk gezonder dan lager opgeleiden en leven daardoor langer. Blijkt uit onderzoek. 

In het Brabants Dagblad las ik een interview met Rijdende Rechter Mr. Visser. Hij vertelde dat hij altijd naar het low culture programma Hart van Nederland kijkt op SBS 6, om zo contact te blijven houden met de mensen uit de onderlagen van de samenleving. Zo leert hij ook beter in staat te zijn om rechtvaardig vonnis te wijzen in de ogenschijnlijk pietluttige kwesties van de gewone man die in het tv-programma in het geding zijn.

Toch zijn er ook tegenbewegingen die het groeien van de kloof tussen de werelden van hoog- en laagopgeleiden tegenspreken. Veel zaken die vroeger door de elite werden gemeden zoals voetbal, smartlappen, winkelen bij de Aldi of de Action (naast de AH) worden nu voor deze mensen ook gewoon. En ook Jan met de pet zie je steeds vaker op de golf green zijn balletje slaan, terwijl zijn dochter op hockey zit. En niet te vergeten het middelbaar beroepsonderwijs: dat blijkt steeds meer in plaats van de zwakste de sterkste schakel te worden tussen de parallelle universums van de hoge en de lage cultuur.

zondag 20 maart 2016

Trivia in de literatuurlessen

Ik heb het voorrecht om lessen Nederlandse Letterkunde te mogen verzorgen aan het VAVO. Dat is hoe gek het in deze tijd ook moge klinken een onverdeeld genoegen. Ter geruststelling aan de tegenstanders van de traditionele literatuurles, de helft van de leerlingen vindt het vak Nederlandse Letterkunde om het in het hedendaagse jeugdjargon te zeggen: saai!

De andere helft van de leerlingen vindt Nederlandse Literatuur juist wel interessant. Met name ook de literatuur van vóór 1880. Om beide groepen leerlingen tevreden te houden sta ik juist wel triviale lectuur in de boekenlijst toe. Zij het met mate: hooguit twee van de twaalf nummers. Anders zou de echte literatuur in de verdrukking komen. Deze aanpak maakt het voor mijn lessen ook mogelijk om het verschil tussen triviale lectuur en literatuur te laten zien. En om de leerlingen via de sluiproute van lectuur (chicklits, pseudo-literaire thrillers) in aanraking te brengen met de high culture van dé literatuur.

Ik verplicht de leerlingen om van elke literaire periode, - dat zijn er sinds Heynric van Veldeken (12e eeuw) ongeveer zeven -, minstens één werk te lezen. Zoals de meeste lezers wellicht niet bekend zal zijn, is Van Veldekes’ Eneasroman, de eerste hoofse roman in het Nederlands. Van Veldeke baseerde het werk op de Oudfranse Roman d’Eneas, die op zijn beurt teruggaat op Vergilius Aeneis. Ziet u het historische lijntje? Dat krijgen de leerlingen ook als leerstof in mijn lessen aangeboden.

Ik breng ze niet alleen het genieten van moeilijke en aanvankelijk saai lijkende literaire werken bij, maar ook historisch besef. Als beeld houd ik mijn leerlingen steeds voor dat ze niet als hagedissen van onder uit een steen zijn komen gekropen, maar als dwergen op schouders van reuzen staan. In het Latijn: Nanos gigantum humeris insidentes. Met andere woorden, op basis van uitvindingen en ontdekkingen van vóór hen, vinden de leerlingen later de wereld verder uit. En doen nieuwe ontdekkingen.

Literatuurlessen horen niet te blijven hangen in literatuur én lectuur van onze tijd, maar moeten leerlingen kennis doen nemen van boeken van vóór hun tijd. Van ver voor hun tijd. Wie jongeren dat onthoudt, doet hun tekort.

Deze tekst, als bijdrage aan de literatuurlesdiscussie die in deze krant gevoerd wordt, werd niet geplaatst door het Brabants Dagblad.


zondag 13 maart 2016

Lesgeven is topsport

Lesgeven is een bijzondere vorm van arbeid verrichten. Een docent werkt meestal in een groot gezelschap. Als dit uit volwassenen bestaat kan zij het ordeprobleem alvast wegstrepen. Wel moet zij blijk kunnen geven van een tamelijk stevige karaktervastheid. Kan zij dat niet dan wordt zij mentaal kaltgestellt, of bemoederd als er vrouwen in de klas zitten. Watjes worden doodgedrukt of doodgeknuffeld. Overdrachtelijk gesproken. (In een Amerikaans vaktijdschrift werd naar de docent (m/v) steeds met zij verwezen; ik neem deze vrouwvriendelijke geste graag over.)

Lesgeven aan jongeren is een tak van sport op zich. Lesgeven aan de jeugd van tegenwoordig is topsport. Klassen zijn groter en heterogener samengesteld dan ooit, terwijl onderwijl de misvatting over ICT in het onderwijs regeert, dat deze het lesgeven makkelijker zou maken. Ooit een les in een klas met mbo-leerlingen opgestart die als het goed is (wat meestal niet het geval is) allemaal de voorgeschreven laptop (handig, maar niet altijd zo interactief) voor zich hebben liggen? De vraag stellen aan managers en bestuurders is ‘m beantwoorden. 

Onder leraren is de opvatting gemeengoed dat een uur voor of in de klas mentaal belastender is dan een uur achter een bureau. De recuperatietijd die nodig is van een uur lesgeven is significant groter dan die van een kantoor-uur, management-uur of bestuur-uur. Vervelende vergaderingen daargelaten. Hier is nooit onderzoek naar gedaan, wat vreemd is. 

Daarom is het goed, vanwege de langer benodigde recuperatietijd, dat docenten van een langere zomervakantie kunnen genieten, dan de doorsnee werknemer. Deze mening wordt niet door iedereen gedeeld. Tegenwoordig blijkt deze zelfs met een schuilnaam als eufemisme te moeten worden aangeduid: ERF, wat betekent, Essentiële Recuperatie Faciliteit. Lees de blog van Henk Benders van een tijdje terug
De veranderingen in het onderwijs gaan in de ogen van beleidsmakers en bestuurders net zo snel als de wijzigingen in het landschap. Dat in werkelijkheid ook razendsnel verandert; lees het artikel over het onherstelbaar veranderend landschap van Willem van Toorn in het NRC van afgelopen weekend! Het rapport Ons Onderwijs 2032 speelt op deze fictie in – allemaal bij ICT-goeroe Maurice de Hond op cursus geweest. Het wil de basisvakken op de scholen samenvoegen om zo de onderlinge verbanden die er zijn beter aan te leren. Maar, reageert een docent, die weer niet door de commissie Schnabel , de schrijver van het rapport, naar haar mening is gevraagd: om verbanden tussen vakken in te zien, moeten deze eerst beheerst worden. Zij pleit voor de traditionele benadering van afzonderlijke vakken in basis- en voortgezet onderwijs.

De onderwijswerkelijkheid is weerbarstiger dan de blauwdrukken van de onderwijsontwerpers, waaronder Focus op Vakmanschap, laten zien.

zondag 6 maart 2016

Sorry, wij zijn al voorzien

Afgelopen weekend schreef het NRC dat vrijwel nergens de arbeidskansen van allochtonen zo slecht zijn als in Nederland. Zo blijkt uit onderzoek in 2015 van onder andere de OESO. Net als veel autochtone Nederlanders was ik de mening toegedaan dat het wel meevalt met die discriminatie. Als je maar je best deed, dan kwam je er wel. Het tegendeel bewijzen de recente cijfers en een ervaring uit mijn eigen praktijk. 

Allochtonen zijn er in de tijd na Pim Fortuijn niet populairder op geworden in Nederland, schrijft het NRC en de krant noemt dat een van de belemmeringen voor reële kansen op de arbeidsmarkt voor allochtonen. Wat dat betreft vindt er historisch gezien een omgekeerde beweging plaats,  vergeleken met andere allochtone groepen in Nederland. Zoals de Indo’s (Indonesische Nederlanders) en de Molukkers. De laatste groep slaagde er zelfs in de tijd na de grote gijzelingsacties in de jaren zeventig in, om de discriminatoire belemmeringen op de arbeidsmarkt te overwinnen of zo je wilt weg te werken. Dat was ook te danken aan de grote inspanningen die de Nederlandse overheid zich getroost heeft om de Molukkers ‘erbij te houden’, zoals oud-burgemeester van Amsterdam Job Cohen dat placht te noemen met betrekking tot de islamitische Amsterdammers. Maar wie herinnert zich nog de commissie 'Overleg Nederlanders - Zuid-Molukkers' (de zg. commissie Köbben/Mantouw)? 

Vaak wordt de impopulariteit van de Islam in Nederland als een van de factoren genoemd die discriminatoire tendensen op de arbeidsmarkt (inclusief het onderwijsveld!) in stand houden. Eerlijk gezegd was ik geneigd dat ook te vinden, ware het niet dat naast een aanzienlijk christelijk deel ook een aanzienlijk gedeelte van de Molukse bevolkingsgroep in Nederland islamitisch is. Ik ken zelfs enkele autochtone vrouwen die in de tijd kort na de treinkapingen met een Moluks-Nederlandse  man een islamitisch huwelijk zijn aangegaan.
  
Wat de oorzaak ook moge zijn van die verminderde kansen voor allochtonen op de arbeidsmarkt, ze bestaan. En voor de goede orde: we hebben het hier over mensen die willen. Want onwil en gebrek aan inzet wordt door de onderbuik-sprekers in Nederland ook wel eens gesuggereerd, als belemmerende factor. Maar in het geval van actief werkzoekenden waar het in het krantenartikel over gaat, kun je dat al helemaal niet beweren. 

Het Turks-Nederlandse meisje dat in het NRC wordt opgevoerd vertelt overwogen te hebben de naam van haar Nederlandse moeder aan te nemen. Ze draagt de achternaam van haar Turkse vader. Mijn Turks-Nederlandse schoonzoon heeft een poëtische achternaam. Deze is een mengeling van Grieks en Turks en weerspiegelt aldus de geschiedenis van Turkije. Bij wijze van proef solliciteerde hij twee maal naar een zelfde baan. Een keer met de  achternaam van zijn Turkse vader, de andere keer met de achternaam van zijn Nederlandse moeder. De identieke brief met de achternaam van zijn moeder leidde tot een uitnodiging. Omwille van de statistiek herhaalde hij dat met een aantal vacatures. Het leidde tot een significant verschil. Je mag zelf invullen welk.  

Oprecht veinzen: Ik besta niet

Geloven in jezelf is een modern idee-fixe, een dwangdenkbeeld en waanidee, want het ik bestaat niet, het is bedacht. Schuilen bij jezelf is een valse religie. Nee, dan kun je beter geloven in God, want de kans is groter dat Hij wel bestaat dan dat het ik bestaat. Of geloven in ’n god, want die zijn er vele. Je kunt er uitkiezen in de schappen op de religieuze supermarkt. 
 
Geloven in jezelf is de nieuwe heilsleer van de zelfhulpboeken. Of moet ik zeggen boekjes, want inhoudelijk hebben ze voor mij weinig te zeggen. Let ook op het cursieve zelf in zelfhulpboeken. Hoe kun je nu jezelf helpen als het ik niet bestaat? Zo kun je ook niet ‘in je kracht staan’, hoe vaak je het tegenwoordig ook hoort. WTF is dat eigenlijk? 

Geloven in jezelf is net zoiets als een batterij die zijn eigen stroom opwekt. Dat kan die toch niet. Waar in zichzelf moet die batterij die nieuwe energie vandaan halen? Een oplaadbare batterij moet toch worden aangesloten op een andere energiebron. En dat geldt ook voor geestelijke batterijen. Die kunnen zichzelf niet opladen, maar moeten daarvoor naar buiten, naar de mensen toe. 

Hoe weet ik zo zeker dat ik niet besta? Die vraag is al zo oud als de klassieke Griekse filosofie, die zei dat het leven slechts een droom is. Maar om mijn lezertjes wat gerust te stellen, verwijs ik hen eerst naar de Franse wijsgeer René Descartes (31 maart 1596 – 11 februari 1750). Die stelde vast dat hij echt bestond met zijn toverformule Cogito ergo sum: Ik denk dus ik ben. Wat wijlen de president van Tanzania, Julius Nyerere (… maart 1922 - Londen, 14 oktober 1999) de vaststelling ontlokte: Je danse donc je suis: Ik dans dus ik ben. Wat mij als niet-Afrikaan weer aan het denken zette, want dansen is niet mijn ding. Ik ben er als muurbloempje overigens toch in geslaagd een geschikte huwelijkspartner te vinden, maar dit terzijde. 

Maar hoe weet ik zo zeker dat ik niet besta (en wist Descartes wel zeker dat hij bestond)? Dat komt omdat het ik een gedachtespinsel is, een product van onze neocortex. Als je die niet hebt of in beperkte mate, zoals dieren (op de bonoboaap en de chimpansee na) en sommige heel domme mensen, dan heb je het besef niet eens dat je er bent. Nu zullen mijn lezertjes wellicht denken: Is die Toon nou helemaal van de pot gerukt?! Natuurlijk bestaat hij, ik heb hem gisteren nog gezien of gesproken! 

OK, ik moet toegeven dat ik besta, maar het IK in mij bestaat niet echt. Ik heb het bedacht, zoals wij allemaal onze ikken bedenken en construeren als een legpuzzel zeg maar. Zo is het ook met God. Hij bestaat wel (Genesis 3:14, Sura Imran, vers 2), naar niet als de god die ik bedacht heb.

Met dank aan Frans Kellendonk (7 januari 1951 – 15 februari 1990), de auteur van Oprecht veinzen.

zondag 28 februari 2016

De school als schakel

De school is geen onderneming maar een cultuurinstituut. Na de malle no-nonsense opvatting van een tijd die intussen gelukkig alweer achter ons ligt, dat de school toch op de eerste plaats als een bedrijf met een winstoogmerk en outputtargets gezien moest worden, is déze opvatting gemeen goed geworden: de school is een instelling waarin techniek en cultuur worden overgeleverd. Overgeleverd in de betekenis van doorgegeven. 
 
Op school wordt onderwezen of onderricht gegeven. De leerling, gezel of student wordt de weg gewezen. Het Latijnse woord voor onderwijs is educatio, educatie, dat letterlijk ‘uitgeleide doen’ betekent. De leerling wordt uitgeleid naar buiten, op de weg geleid die richting maatschappij voert. En dit uitgeleide doen gebeurt op tweeërlei wijs: er worden zaken aangetoond en er worden zaken uitgelegd. Het aantonen gebeurt tijdens lessen in de exacte vakken, het uitleggen gebeurt in de menswetenschappen. In schooldisciplines als wiskunde, natuurkunde en autotechniek wordt aangetoond – logisch of experimenteel bewezen – hoe een figuur, bijvoorbeeld een kubus, of een bepaald object, bijvoorbeeld een stopcontact in elkaar zit of werkt. In een alfa- of gammavak als maatschappijleer, geschiedenis of een taal worden de wegen gewezen waarop je je leert bewegen binnen een bepaald maatschappelijk betekenisveld. 

In haar boek De crisis in de opvoeding (1959) schrijft de filosofe Hannah Arendt dat de school een institutie is die we ‘tussen’ het gezin, het ‘private’ en de openbare wereld plaatsen om de overgang van het eerste naar de tweede mogelijk te maken. In die school presenteert de volwassen generatie de wereld aan de kinderen ‘zoals hij is’. En niet zoals hij zou moeten zijn of zoals de nieuwe generatie het graag zou zien. De wereld is zoals die door de docent aan de leerling wordt ‘overgeleverd’ (in de betekenis van traditie) en het is aan de jongeren om deze te veranderen, uit te bouwen of beter te maken, indien ze dat wensen. De toekomst is aan de jeugd. Dat doen deze overigens pas als ze van school af zijn. Tot die tijd wijzen de ouderen de weg in de wereld, die op zekere plaatsen ook een jungle kan blijken te zijn. 

Veel gediplomeerde of zelfverklaarde onderwijskundigen zijn de mening toegedaan dat de docent in zijn lessen zoveel mogelijk behoort aan te sluiten bij de belevingswereld van de leerling – zoals het kind of de jongere denkt dat deze eruit ziet, of dat hij een voorschot moet nemen op de toekomst, zoals men met de wijsheid van nu denkt hoe deze er straks over pakweg twintig jaar eruit ziet. Lees het rapport van de Commissie Schnabel Leraar2032. Met de wijsheid van dan zal men weten dat men er met de wijsheid van nu bijna volledig naast zit. Hannah Arendt draait zich om in haar graf. 

Wanneer er vroeger zaken werden besproken die niet geschikt waren voor kinderen of jongelieden, dan gebruikte men daarvoor de uitdrukking: ‘Hier onderwijst men de jeugd.’ Volgens van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal was deze zegswijze schertsend bedoeld. Zoiets als: ‘Pas op, er zitten mussen op het dak!’ Kortom, over 'grotemensenzaken' praat je pas met kinderen als ze eraan toe zijn. Niet eerder. Met dit laten in plaats van doen, sluit je aan bij de belevingswereld van het kind. Dat dan weer wel, Fons!

zaterdag 20 februari 2016

Il Nome della Rosa

Vandaag verneem ik dat Umberto Eco gisteren is overleden. De Italiaanse taal- en cultuurwetenschapper en hoogleraar semiotiek schreef begin jaren tachtig van de vorige eeuw de gotische thriller De Naam van de Roos. In het Italiaans klinkt dat zo veel schoner: Il Nome della Rosa

Een neef van moederskant gaf de middeleeuwse misdaadroman in Nederland uit en vestigde daarmee zijn naam in de uitgeverswereld. Ik las het boek net voor het in het Nederlands verscheen in het Engels: The Name of the Rose. In die tijd hield ik me na een laat afgebroken studie theologie onledig met een (verlate) studie Nederlands en ik had behalve uit familiemotieven ook vanwege het taalprobleem dat het boek opwerpt veel belangstelling voor het werk van Eco. 
 
De hoogleraar semiotiek Umberto Eco wil (hij leeft immers in zijn werken voort)  met zijn boek laten zien dat tekens, de letters van een boek, een fictief domein op zichzelf vormen en niet moeten worden verward met de werkelijkheid die ze in symbolen weergeven. Droge kost? Valt reuze mee, want het verhaal loopt als een trein. De Naam van de Roos is immers een erg spannende thriller. Ofschoon het geen gemakkelijk boek is, want in de ‘gothic novel’ wordt onder andere de controverse beschreven tussen de twee overheersende filosofische stromingen in de Hoge Middeleeuwen; de via antiqua en de via moderna. Deze komen tot uiting in het kerkelijk conflict tussen de gevestigde kloosterordes, de benedictijnen, en de nieuwe stadsordes, de franciscanen. De WizKids in die tijd. Als dit conflict uiteindelijk in het voordeel van de laatsten beslecht is, hebben de tekens, de letters van een boek bijvoorbeeld, hun magische kracht verloren. 'Stat rosa pristina nomine, nomina nuda tenemus',  verzucht de hoofdpersoon uit de roman, de oude monnik Adson van Melk aan het eind van het fictieve manuscript, waarop Eco zijn boek zegt gebaseerd te hebben. De roos van vroeger bestaat niet (meer), we hebben alleen maar haar naam. Alles is fictie (geworden). 

Mijn bekende neef vertelde in een interview dat hij Umberto Eco gunstig placht te stemmen tijdens de onderhandelingen over honoraria en dergelijke, door hem mee uit eten te nemen naar  michelinster-restaurants. Behalve van goed eten hield de hooggeleerde ook van een glaasje. Tijdens het diner gingen er met gemak twee flessen wijn doorheen – mijn neef is geheelonthouder; geen familietrekje overigens – afgeblust met een paar kloeke bellen cognac en sigaar. Aan de hooggeleerde Italiaan was niets menselijks vreemd. Ook dat laat hij zien in zijn weergaloos geschreven roman, Il Nome della Rosa.