zaterdag 27 juni 2015

Schabbernakken zijn geen labbekakken!

Mijn Vlaamse collega laat zich in een overleg ontvallen: ‘Ik grijp hem bij zijn schabbernak!’ Schabbernak? Wij ‘Ollanders’ zouden zeggen: ‘Ik pak hem bij zijn lurven!’  Schabbernak klinkt in mijn oren wat gemoedelijker dan lurven; er klinkt enig mededogen in door. Er wordt niet dóór gepakt zoals bij lurven.

‘Hier spreekt men Nederlands’, heette vroeger een programma op de BRT, de Belgisch-Nederlandse tv-omroep van weleer. Schabbernak? Lurven? Is dat goed Nederlands? Ja, maar wat betekenen die woorden en waar komen ze vandaan? De herkomst van lurven is onbekend, zegt Van Dale’s etymologisch woordenboek, maar schabbernak is goed te herleiden. Letterlijk zou het schurftnekje kunnen betekenen. Er zitten de woorden krabben en nek in. De gewone woordenboekbetekenis is echter weer 1. oud rafelig kledingstuk, én 2. kwajongen, straatjongen. De associatie van beide woorden met schurftnekje zijn makkelijk te maken: armoede. 

Ach Vlaanderen, uw taal is zo schoon en zacht. Ik kan me niets mooier voorstellen dan een jonge ‘signora’ in Antwerpen, die mij, verdwaald in ’t stad, de weg uitlegt.  Het Goede Doel overwoog niet voor niets in de tijd van de kruisraketten in de jaren tachtig in België een goed heenkomen:  

`k Heb getwijfeld over België
Omdat iedereen daar lacht
`k Heb getwijfeld over België
Want dat taaltje is zo zacht 

De titel van deze blog luidt: Schabbernakken zijn geen labbekakken! Andere woorden voor labbekak zijn: klaploper, lapzwans, nietsnut, flierefluiter, uitvreter, etc. Zie verder het Bargoens woordenboek of het Woordenboek van de platte taal. Dat laatste bestaat ook! Etymologisch stamt labbekakken van likken, slobberen en kakelen, maar de associatie met poep dringt zich onwillekeurig op. Labbekak zou dan zoiets kunnen betekenen als hielenlikker, of grof: kontlikker (Woordenboek van de platte taal!). Het gewone woordenboek zegt 1. babbelaar, kwaadspreekster, 2 bang, slap persoon.

Waarom Hans de Boer, de voorzitter van de werkgeversorganisatie VNO/NCW, uitkeringstrekkers labbekakken noemt is hiermee taalkundig duidelijk gemaakt. Maar in mijn optiek zijn deze schabbernakken geen labbekakken.


                                                                                                                                                                   

zaterdag 20 juni 2015

Dikke Ik

Een tijdje geleden kwam minister-president Mark Rutte in het nieuws met een rede tot de VVD-familie bijeen, waarin hij aangaf hoe het eigenlijk heurt. Weg met de Dikke Ikken was zijn devies, want die zitten overal, ook bij zijn eigen VVD-matties. Over de betekenis van de term ontstond in de media direct discussie, want welke Dikke Ik had onze jeune premier eigenlijk voor ogen? Was het de Dikke Ik van collega Diederik Samson of bedoelde hij die van de rechtsfilosoof Kunneman? Mark bleek een eigen definitie te hanteren.

De humanist Kunneman wordt gezien als de vader van het Dikke Ik. Hij muntte de term tien jaar geleden in een boek met als titel ‘Voorbij het dikke-ik; bouwstenen voor een kritisch humanisme’. Hierin kritiseerde hij het consumentisme dat gedachteloos en zonder inspiratie voort graast en de aarde daardoor uitput. Toch was Kunneman niet de bedenker van de term. Dat was de Zwitserse predikant W.J. Oehler die in 1933 het boek 'Vom dicken Ich' publiceerde, en dat in 1938 op de Nederlandse markt kwam als 'Het Dikke Ik'. Vond ik op internet.

Samson vat het Dikke Ik als volgt samen: ‘Het Dikke Ik is de verontrustende uitvergroting van het individu, dat zich bevrijd heeft van alle vormen van moreel gezag en dat zich aan niets en niemand nog wat gelegen laat liggen. Lomp gedrag, minachting voor andersdenkenden, onverzadigbaarheid en zelfingenomenheid zijn de kenmerken van het Dikke Ik.’
Het Dikke Ik staat voor onmatigheid, voor de onverzadigbare zucht naar meer, beter en duurder, voor lomp gedrag en voor een dikke huid.

De premier echter bracht de term in verband met zijn definitie van de verzorgingsstaat: ‘Een samenleving waarin mensen denken dat ze alles kunnen maken en recht hebben op allerlei voorzieningen.’ Een typisch VVD-geluid, toch?

Behoren wij tot de Dikke Ikken? Als je docent bent heb je daar weinig kans op, gezien de goede reputatie als mens, die de beroepsgroep heeft bij het grote publiek. Nu moet je dit niet verwarren met aanzien, dan blijkt de gemiddelde Nederlander veel minder positief over de docent te denken. De maatschappelijke status van de leraar is zoals bekend niet bijster hoog meer.

Voor bestuurders ligt de zaak andersom. Daar blijken verhoudingsgewijs meer Dikke Ikken voor te komen; niet gek als je bedenkt dat ze een hoge organisatiepositie bekleden en een grote maatschappelijke status hebben. Wat reputatie als mens betreft is het net omgekeerd. Die heeft flink te lijden gehad van de bekend geworden schandalen van de laatste tijd. 

En nu de hamvraag: ben ikzelf een Dikke Ik?  Ik heb, docent toch, de neiging om nee te zeggen, maar als ik heel eerlijk ben…

zaterdag 13 juni 2015

Sprokkelingen

Maakt een boom die omvalt geluid, als er niemand in de buurt is? Is een banaan geel in het pikkedonker? Nee, want in beide gevallen gaat het om zintuigelijke waarnemingen. Prikkelender wordt de vraag of iemand die in het geniep diefstal pleegt of geld verduistert crimineel bezig is. Als er niemand in de buurt is zou je zeggen van niet, de bovenstaande redenering doortrekkend.

Ieder weldenkend mens, die bovendien enigszins op de hoogte is van het wetboek van strafrecht, zal zeggen van wel: natuurlijk is diefstal of verduistering crimineel gedrag, want dat zegt de wet. Ons oordeel zit kennelijk altijd al in het gedrag van de dief of de fraudeur ingesloten. Bovendien is deze zelf er al wel van op de hoogte dat zijn gedrag in strijd is met de wet. Hij kan het echter wel niet als zodanig beleven of willen zien.

Toch is het niet helemaal volledig wat ik over geluid en kleur zei. Er blijft natuurlijk altijd iets aan de boom en de banaan wat de waarnemer het geluid en de kleur ervan  doet ervaren. In het geval van het geluid van de boom is het verplaatsten van lucht dat de waarnemer het omvallen doet horen. In het geval van de kleur geel blijft er natuurlijk altijd iets aan de banaan dat mij de kleur geel van het kleurenspectrum doet afzonderen. Waardoor ik de banaan als geel zie. 

In het dagelijks leven maken we onszelf soms wijs dat er iets niet het geval is als we niet kijken. We willen dan bewust of onbewust iets niet onder ogen zien. We kijken weg van een ongemakkelijke waarheid. ‘The inconvenient truth’ van ons milieu is daar een typisch voorbeeld van, zoals oud-vicepresident van de VS ooit aantoonde.  

De filosoof Wittgenstein ging zelfs zover de wereld te definiëren als slechts ‘alles wat het geval is’. Als er zich niets aan de waarnemer voordoet, dan is het er niet volgens ons rationeel kenvermogen.
Maar het kan echter nog wel bestaan. Daarom sloot hij het bestaan van de hemel niet uit.

zondag 7 juni 2015

Uit het oog

Mijn blog op Ons Plein met het korte in memoriam van oud-collega Thérèse Hiwat, die zo tragisch om het leven kwam eind april, bleek in een onverwachte behoefte te hebben voorzien. Ik ontving nogal wat reacties van oud-collega’s van Thérèse die me schreven blij te zijn met mijn korte herinnering in woorden. Ze hadden een in memoriam tot dan toe gemist op Ons Plein. 

Daarmee werd een vergeten of over het hoofd geziene vraag actueel. Moet een organisatie, bij voorbeeld op haar website, aandacht besteden aan het overlijden van oud-collega’s? De functionarissen die daarover gaan vonden kennelijk van niet. Dit stoere standpunt bleek gezien de reacties die mijn in-memoriamblog opriep nogal kort door de bocht. Soms moet het kennelijk wel. 

Een schoolorganisatie kun je vergelijken met een school vissen: ze is voortdurend in beweging en geen moment hetzelfde. Of met een zwerm spreeuwen, die ’s avonds pas tot rust komt als hij neerstrijkt in bomen of struiken. In de loop der tijd komen er vogels bij en vallen er ook weer af. So it goes. De organisatie is voortdurend in beweging; ze vormt een eenheid, maar is aan permanente veranderingen onderhevig. Alles stroomt en niets blijft, is een oud inzicht. Collega’s komen en gaan, en niemand blijkt uiteindelijk onmisbaar. Zo zou je gechargeerd het standpunt  kunnen uitbeelden van degenen die vinden dat na het eervolle ontslag de functionaris ophoudt te bestaan voor de organisatie. Maar ook als mens? 

De mens in de oud-collega blijft natuurlijk gewoon voortbestaan, en die is de organisatie dank verschuldigd om wat zij deed en wie was. Oud-collega’s houden nogal eens contact met elkaar. Een oud-collega bleek een goede vriendin te zijn geworden, met wie ook na het vertrek uit onze organisatie moeiteloos contact wordt onderhouden.

Een collega schreef mij de stilte rondom Thérèse als oorverdovend te hebben ervaren.