‘Hier spreekt men Nederlands’, heette vroeger een programma
op de BRT, de Belgisch-Nederlandse tv-omroep van weleer. Schabbernak? Lurven?
Is dat goed Nederlands? Ja, maar wat betekenen die woorden en waar komen ze
vandaan? De herkomst van lurven is onbekend, zegt Van Dale’s etymologisch
woordenboek, maar schabbernak is goed te herleiden. Letterlijk zou het
schurftnekje kunnen betekenen. Er zitten de woorden krabben en nek in. De gewone
woordenboekbetekenis is echter weer 1. oud rafelig kledingstuk, én 2. kwajongen,
straatjongen. De associatie van beide woorden met schurftnekje zijn makkelijk
te maken: armoede.
Ach Vlaanderen, uw taal is zo schoon en zacht. Ik kan me
niets mooier voorstellen dan een jonge ‘signora’ in Antwerpen, die mij, verdwaald
in ’t stad, de weg uitlegt. Het Goede
Doel overwoog niet voor niets in de tijd van de kruisraketten in de jaren
tachtig in België een goed heenkomen:
`k Heb getwijfeld over
België
Omdat iedereen daar lacht
`k Heb getwijfeld over België
Want dat taaltje is zo zacht
Omdat iedereen daar lacht
`k Heb getwijfeld over België
Want dat taaltje is zo zacht
De titel van deze blog luidt: Schabbernakken zijn geen
labbekakken! Andere woorden voor labbekak zijn: klaploper, lapzwans, nietsnut,
flierefluiter, uitvreter, etc. Zie verder het Bargoens woordenboek of het
Woordenboek van de platte taal. Dat laatste bestaat ook! Etymologisch stamt
labbekakken van likken, slobberen en kakelen, maar de associatie met poep
dringt zich onwillekeurig op. Labbekak zou dan zoiets kunnen betekenen als hielenlikker,
of grof: kontlikker (Woordenboek van de platte taal!). Het gewone woordenboek
zegt 1. babbelaar, kwaadspreekster, 2 bang, slap persoon.
Waarom Hans de Boer, de voorzitter van de
werkgeversorganisatie VNO/NCW, uitkeringstrekkers labbekakken noemt is hiermee taalkundig
duidelijk gemaakt. Maar in mijn optiek zijn deze schabbernakken geen
labbekakken.