maandag 23 december 2013

Kerst-evocatie

Kerstmis was voor mij als kind de mooiste tijd van het jaar. Diep in de jaren vijftig van de vorige eeuw liepen we met ons gezin van zeven kinderen, met inwonende opa,  bij nacht en ontij naar de kerk om de Kerstnachtmis bij te wonen. Daar krijgen we de traditionele drie missen achter elkaar; gelukkig in een steeds sneller tempo elkaar opvolgend. Zozeer zelfs dat de laatste mis nog maar een misje bleek, omdat ie bijna wel werd afgeraffeld.
Iedereen ging ter communie en het aantal parochianen dat voor de celebrant de tong uitstak om de H. Hostie te ontvangen, was zo talrijk dat de concelebrant alvast maar aan de tweede mis begon. Ik herinner me dat ik een keer, - ik was toen kennelijk niet een van de vlugsten, later zou dat spectaculair veranderen, zoals een ieder van u kan getuigen – dat ik dus, als één van de laatsten aan de beurt was om een hostie te ontvangen en de priester aan het altaar al aan de derde mis begonnen was. Als laatste in de rij droop ik af, mij dieprood schamend.
Tot overmaat van ramp bemerkte ik te laat dat de hostie die ik ontvangen had aan mijn verhemelte was blijven plakken. Dat zat zo: bijten op een hostie mocht absoluut niet. De communicant werd geacht al zuigend op het stukje ongedesemd brood te sabbelen; zoals een baby aan de moederborst doet. Nou is die beweging met de mond, - flux de bouche -  instinctmatig aangeboren, dus veel moeite kostte de orale bewerking niet, maar zoals gezegd: kennelijk was er iets mis gegaan.
In paniek liep ik de kerk uit, even later gevolgd door mijn bezorgde pa: “Mar menneke, ge zèèt toch nie ziek zeker?”,  “Nèè, pa, mar ik krèèg munnen hostie nie durgeslikt; hij zit vaast.” “Och menneke, toch, kom mar ’s hier”. En met zijn wijsvinger peuterde mijn vader het stukje brood los. “En nou slikken, Tôntje! ” Ik volgde maar al te graag zijn ouderlijk bevel op, maar vroeg hem zachtjes bij het teruglopen naar onze plaatsen: “Pa, maag dees wel?” “Vandaog wel”, zei mijn vader, “vandaog is het Kerstmis en dan is ’t Kiendje Jezus geboren. En dè is belangrijker dan wè dan ôôk.” Gerustgesteld door vaders onverbiddelijke logica, nam ik weer plaats.
Al gauw begon ik heimelijk te denken aan de worstenbroodjes die mijn moeder thuis aan het bakken was. En niet te vergeten de haan die ze aan het braden was. Er liep mij zoveel warme speeksel in de mond dat voornoemde hostie er ‘mee gemak’ in gesmolten was. Vertelde ik mijn vader weer op weg naar huis. Moeder ging toen haar kinderen klein waren nooit mee naar de nachtmis; in die zin had de kerk vroeger wel iets van een moskee nu.
Kerst is voor mij toch vooral een feest van heimwee en verlangen; een romantisch feest pur sang. Een feest met heel veel warme herinneringen. In mijn latere jonge jaren als tiener, twen, als dertiger nog een tijdje heb ik Kerstmis weg gerationaliseerd, maar toen er kinderen in mijn bestaan opdoken, kwam Kerstmis in al zijn licht en glorie weer terug. We bootsen thuis het ouderlijk thuis van vroeger weer na en weer zag en zie ik kinderogen glinsteren van puur geluk. Na het kerstdiner op Eerste Kerstdag doen we spelletjes; en worden spelborden weer geopend die de rest van het jaar dicht blijven. Ik eet en drink iets te veel van het goede en aan het einde van de avond zing ik zachtjes Stille Nacht, Heilige Nacht, als ik de trap bestijg.


woensdag 11 december 2013

Regels zijn regels?

Het gezegde ‘Regels zijn regels’ wekt de haast dwingende suggestie dat regels geen middel zijn tot, maar doel op zich. Dat is onjuist: regels zijn middel tot doel. Of zouden dat altijd moeten zijn. Doel moet hier op tweeërlei manieren worden verstaan. Regels hebben een intrinsiek en een extrinsiek doel.
Om met het laatste te beginnen: regels zijn bedoeld om de neuzen dezelfde kant op te krijgen. Omdat verondersteld wordt dat dit zowel de effectiviteit als de efficiency van en in de organisatie bevordert. De vraag is of dit altijd juist is. De neuzen dezelfde kant op leidt maar al te vaak tot ‘duikgedrag’ en organisatiepolitieke correctheid. Steek vooral niet je kop boven het maaiveld, of streef vooral je leidinggevenden niet voorbij in ambitie en intelligente aanpak.
Van de andere kant, een organisatie als een kruiwagen vol met kikkers schiet ook niet op. Ook hier bewijst een gulden middenweg zijn nut. Intelligente en creatieve dissidenten met hart voor de zaak, - dat dan weer wel -, krijgen de ruimte, ook al kijkt de zwijgende, maar de laatste jaren steeds luidruchtiger wordende, meerderheid hier verstoord van op.
Het intrinsieke doel van de regel is het bevorderen van hoogwaardige kwaliteit van en in een organisatie. Voor dit doel mogen zelfs regels wijken, als dit nodig is. Dit vereist van een organisatie wel de nodige flexibiliteit en aanpassingsvermogen. Met andere woorden: als het intrinsieke doel het vraagt van de regels af te wijken, dan heeft het externe doel, -  alle neuzen dezelfde kant op -, het nakijken. Het is goed in discussies over regels met dit gegeven rekening te houden, want maar al te vaak krijgt het extrinsieke doel de voorrang.
Van bepaalde soorten regels kan een schoolorganisatie niet afwijken, de wet op de BVE, bijvoorbeeld. Dura lex, sed lex. (De wet is streng, maar het is de wet.) Toch biedt de wet genoeg mazen om zelfs een school vissen er doorheen te laten zwemmen.


zaterdag 7 december 2013

It’s De Cock that makes the man

In het dorp van mijn jeugd woonde een slager die een bedenkelijke reputatie had vanwege veronderstelde louche praktijken. In het dorpssufferdje adverteerde hij voor zijn slagerszaak met de slogan ‘Vraag niet hoe het kan, maar profiteer ervan’. Dat sloeg op de ontstellend lage prijzen die hij voor zijn vleeswaren placht te vragen. Iedereen in het dorp dacht daar het zijne van, want behalve dat de slager met betrekking tot zijn vrouwelijke clientèle als minder betrouwbaar bekend stond, hield hij er ook een paar minder leuke vriendjes op na, afkomstig uit de stropers- en smokkelwereld. Niet dat dat de mensen in het dorp  weerhield om als aasgieren op de kiloknallers van de slager af te komen.
Het liep echter slecht  af met de slager, want hij draaide de bak in vanwege veediefstal. Wat weer meteen als voordeel had dat de dorpsbevolking zo een beter inzicht kreeg in de slogan van mijn slagertje ‘Vraag niet hoe het kan, maar profiteer ervan’.
Met de moraal van de man in kwestie was het dus slecht gesteld, maar zijn gevoel voor humor, daar was niets mis mee. Zijn ironie grensde aan cynisme, maar was zeker niet gespeend van lef.

Reclameslogans roepen allerlei bedoelde, maar soms ook onbedoelde associaties op. Zo vond ik de in Tilburg overbekende slogan ‘In elk handje een broodje Jantje’ iets dubbelzinnigs hebben. Het zal wel aan mijn verdorven karakter liggen, maar bij mij riep deze reclameleus jarenlang ranzige gedachten op. Misschien werden deze wel ingefluisterd door het feit dat de zaak van ‘Broodje Jantje’ niet ver van de Koestraat af lag, in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw Tilburgs red-light district. Aan hetzelfde plein waar vroeger de snackzaak gevestigd was, is sinds jaar en dag ook de modekledingzaak De Cock gevestigd. Deze voert als slogan ‘It’s De Cock that makes the man’.  Een reclameleus die blijkt te blijven hangen (no pun intended), maar vanwege de voor de hand liggende associatie is deze dit jaar door de een als ‘allerslechtste slogan ooit’ gekapitteld (zie website Slechte Slogans*), een ander vindt ‘m geniaal. Zoals gezegd, hij blijft beslist hangen. Dat wordt ook bevestigd door de eigenaar Jan de Cock, schreef het Brabants Dagblad vorige week. Hij is niet bang voor de titel ‘slechtste slogan van 2013’, waar de website mee dreigt, want slechte publiciteit bestaat niet, juist omdat het altijd publiciteit blijft!

* http://slechteslogans.blogspot.nl/p/verkiezing-slecht.html


zondag 1 december 2013

Black Pete

Dit wordt geen blog over Zwarte Piet. Black Pete noemde onze premier Mark Rutte hem tegen een buitenlands regeringsleider op staatsbezoek. Ik ga aan dit Onderwerp mijn vingers niet (zwart) branden. Maar het Onderwerp waarover ik niet zal schrijven boeit me wel. In die mate dat ik er flink moeite mee heb er met mijn fikken af te blijven. Voor de columnist is Zwarte Piet een godsgeschenk. Begin ik nu ineens toch over het Onderwerp te schrijven? Nee, alleen maar in meta-linguïstische zin. Het Onderwerp maakt de pennen van mijn schrijfbroeders en –zusters vaardig, maar vreemd genoeg lijken haast allen zich er meteen de beperking in op te leggen om er maar niet over te schrijven. Het Onderwerp ligt té voor de hand. Daar laat een beetje blogger zichzelf niet mee wegkomen.

Toch blijft het Onderwerp hem kittelen. We hebben nu eenmaal een koloniaal verleden, waarvan nog lang niet alle plooien zijn gladgestreken. Remember Zuid-Celebes. In Suriname is een proces tegen de Nederlandse staat in voorbereiding waarin enkele miljarden euro’s geclaimd gaan worden als ‘Wiedergutmachung’ voor onze slavendrijverij ten behoeve van onze cultuurpolitiek, de tabaks- en koffieplantages in De Oost en De West. En Nederland heeft een kleurtje gekregen de laatste decennia. Niet gek dus dat het Onderwerp zich opdringt maar, nogmaals ik brand er mijn vingers niet aan. Remember Zuid-Celebes.

Zeker niet in deze sinterklaastijd, nu menig kinderhartje sneller gaat kloppen en dat van hun ouders ook, want die moeten met steeds minder cash de Sint van voorraad blijven voorzien. Bij mij thuis hebben we dan ook dit jaar Sinterklaas 2.0 ingevoerd. Kinderen en ouders geven elkaar enkel pakjes die koopwaar bevatten uit de winkels van het onderste marktsegment: Lidl, Action, Zeeman, Aldi en Wibra, en niet te vergeten La Poubelle. Zitten Sint en Piet op zwart (pardon!) zaad dit jaar? Op de sinterklaasrijmpjes hebben we gelukkig niet hoeven te beknibbelen.

zaterdag 23 november 2013

Computer de klas uit?

In een vorige blog schreef ik in warme bewoordingen over het Eurocollege (mbo/hbo) in Rotterdam dat de computer van 8.00u. tot 18.00u. uit de klas weert.  Als oudere, nogal traditioneel ingestelde leraar vond ik dit een sympathiek idee dat wellicht navolging verdient. Ik raadde onze scholen aan om in het Rotterdamse college eens een kijkje te gaan nemen, maar ik betwijfel of dit gratis advies is opgevolgd. Toch blijf ik bij mijn advies op het gevaar af een roepende in de woestijn te blijven.

Nu heeft de huidige directeur van het EuroCollege, Edu van de Walle, in het Brabants Dagblad een opiniestuk geschreven over zijn school, waarbij ik toch wel enkele kanttekeningen wil maken. Hij trekt hierin fel van leer tegen de onderwijshervormingen van de laatste twintig jaar (ROC-vorming, competentiegericht onderwijs) en constateert dat op een gemiddelde beroepsopleiding (mbo/hbo) vandaag de dag een student maar een paar uurtjes les krijgt, want de rest van de tijd zit hij of zij achter een laptop, waarbij de docent (inmiddels gedegradeerd tot coach) bezwerend rondloopt om zijn klas van de foute websites af te houden.

Het EuroCollege heeft de computers in al zijn hedendaagse verschijningsvormen tijdens de college-uren  het klaslokaal uitgegooid, om zo haar studenten weer bij de les te krijgen en nog belangrijker te houden. Het Rotterdamse college werkt lekker ouderwets weer met boeken, pen en papier en de docenten zijn hooggekwalificeerd en bovendien competent in hun vak. Naast vakkennis hebben zij ook de didactische en pedagogische vaardigheden om hun studenten te boeien en gemotiveerd te houden. Daar wordt op geselecteerd: docenten die niet voldeden werd de deur gewezen. De werklast voor de mbo/hbo-student is 40 tot 70 uur per week. (Kom daar bij ons eens om!) Waarom zoveel (effectieve) studiebelastinguren? Hun tegenvoeters, de jonge ‘Aziatische tijgers’ op het zuidelijk halfrond hebben dit ook, en Nederland zal er nog een hele klus aan krijgen om ze bij te houden de komende eeuw, luidt de motivatie van het EuroCollege.

Er is veel te zeggen voor de Rotterdamse aanpak, maar niet alles. In feite heeft het Rotterdamse college gecapituleerd voor wangedrag van zijn studenten tijdens de les. Je neemt een leerling op de basisschool toch ook niet voorgoed zijn pen af, nadat hij daarmee een klasgenootje heeft bedreigd? De school onthoudt haar studenten om te leren een attitude te ontwikkelen om tijdens lesuren, stage-uren en later arbeidsuren op je scherm bij je les of je werk te blijven. De rigoureuze en tegelijk rigide aanpak heeft iets schizofreen. Na ’s avonds zessen mag er wel digitaal gewerkt worden; trots vermeldt de schooldirecteur dat zijn college over de laatste snufjes beschikt waarmee de studenten hun opgaven kunnen maken. Maar de les komen die vermaledijde aandachttrekkers niet in! Een bizarre opstelling in een eeuw waarin de digitale mogelijkheden alleen maar een grotere vlucht zullen nemen. En ons onderwijs zal alles op alles moeten zetten om deze ontwikkelingen bij te houden. Juist ook tijdens de les!

zaterdag 16 november 2013

Het Huis van de OGT

Sinds enige tijd heeft de naam van de Onderwijsgroep Tilburg het epitheton (sierlijke toevoeging) ‘Het Huis van de OGT’ erbij gekregen. Deze corporate-branding-merknaam komt ongetwijfeld uit de koker van een modern marketingbureau. Corporate branding is het inzetten van je bedrijfsnaam of instellingsnaam als merk in al je communicatie naar je stakeholders, sorry: mensen en groepen die het met jou als organisatie doen. Het staat tegenover product branding, waarbij je enkel producten promoot bij consumenten en andere geïnteresseerden.
Opvallend is dat de merknaam ‘Het Huis van de OGT’ sterk religieuze connotaties heeft en die zijn terug te vinden in een onverwachte hoek. Waar de Onderwijsgroep doorgaans met een onwetend stilzwijgen haar katholieke oorsprong pleegt te ontkennen, blijkt ze nu met de hulp uiteraard van een marketingbureau te zijn gaan shoppen in een andere grote religie, die in ons land overigens steeds vastere voet aan de grond lijkt te krijgen: de Islam. Voor een goed begrip: dit laatste is niet negatief bedoeld; de Islam lijkt een gat in onze seculiere samenleving op te vullen dat de traditionele protestanten en katholieken bij hun vertrek uit ons land hebben achtergelaten.
De godsdienst ‘Het Huis van de Islam’ verdeelt de wereld traditioneel in twee kampen: de wereld van de gelovige moslims en de wereld van de ongelovigen, de seculieren. De Islam afficheert zich net als elke wereldgodsdienst als een vreedzame religie, maar het valt niet te ontkennen: een  militaire connotatie dringt zich op. Voor haar bipolaire wereldbeeld gebruikt de Islam de metaforen ‘Het Huis van de Vrede’ en ‘Het Huis van de Oorlog’. In het eerste huis wonen de moslims en in het tweede de seculieren. Wonen in 'Het Huis van de OGT' zowel gelovigen als ongelovigen?

zaterdag 9 november 2013

Laaghangend fruit

Vrouwen die zich net iets te gemakkelijk aanbieden aan het andere geslacht worden sinds enige tijd vergeleken met laaghangend fruit: beider vruchten zijn makkelijk te pakken. Er is overigens in logisch en emancipatoir opzicht alles voor te zeggen, om ook dergelijke mannen als zodanig te betitelen. Ook in de maatschappelijke sectoren wordt de uitdrukking steeds vaker gebezigd, met name met betrekking tot de bestuurlijke echelons. Die slaat dan bijvoorbeeld op in te voeren besluiten en regelingen die eenvoudig zijn te nemen, maar van de andere kant voor degenen die deze treffen of er mee te maken krijgen meestal veel ongemak opleveren. Zo staat heel Nederland ter bestrijding van de geluidshinder vol met lompe landschap ontsierende geluidswallen, terwijl het veel effectiever (en more smart) is om eindelijk eens iets aan de geluidshinder die automotoren veroorzaken te gaan doen. Maar wat zien we zo gauw Nederland weer een VVD’er als verkeersminister heeft? Die gaat de snelheidslimieten verhogen; met alle milieubelastende gevolgen van dien, inclusief geluidsvervuiling. Er zijn toch geluidswallen? Een bedenkelijk staaltje van omgekeerde logica.
Ook voor het onderwijs is de term laaghangend fruit van toepassing. Zo heeft de Algemene Onderwijsbond, aangesloten bij de FNV, een tijdje geleden het onderwijsakkoord afgewezen, omdat hij er te veel minpunten en merendeels vage pluspunten in ziet. Die minpunten zijn met gemak te vergelijken met laaghangend fruit, want wat doe je als minister wanneer je lean and mean moet budgetteren van het regeerakkoord? Je geeft de lerarensalarissen, die  al sinds een jaar of drie op de nullijn staan, een fooi  en je gaat de BAPO afschaffen. Het nieuwe regeerakkoord met de oppositiepartijen D’66 (650 miljoen extra naar onderwijs!), SGP en CU, heeft daar zeker voor de BVE-sector niet veel verandering in gebracht: 84 miljoen erbij. VO heeft er tot en met 2017 173 miljoen bij gekregen. En de Algemene Onderwijsbond wordt ook deze keer niet blij.
Ons eigen college van bestuur staat achter het voorstel van de MBO-raad om de BAPO te skippen, met het argument dat deze maatregel voor de scholen nu eenmaal te duur is. Het is inderdaad een kostbare regeling, maar het brengt werk voor de aanstormende nieuwe generatie leraren wel meer binnen bereik, net zoals dat het afzien van een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd zou doen. Zijn er geen andere manieren te bedenken dan het plukken van dit laaghangend bestuurlijk fruit? De bestuurders die zitting hebben in de MBO-raad zijn er tenslotte fors betaald voor ingehuurd om slimme oplossingen te bedenken, waarin een klimtocht naar het hoog hangend fruit niet geschuwd wordt.

vrijdag 1 november 2013

Honi soit qui mal y pense!

Leraar van het jaar 2010, Trudy Coenen, heeft onlangs een boekje gepubliceerd over het vmbo: ‘Spijbelen doe je maar thuis’. Zoals bekend zitten er op het vmbo zitten veel allochtone leerlingen, zeker op haar zwarte montessorischool in Amsterdam-Zuidoost. Trudy Coenen gaat respectvol om met de verschillende culturele achtergronden van de kinderen in haar klas, maar ze houdt vast aan een aantal gebruiken en fatsoensnormen, zoals die in dit land sinds jaar en dag gelden. Ze gaat genuanceerd om met de verschillen in gebruiken van respectievelijk de F-cultuur  en de G-cultuur. Zoals het elkaar een hand geven bij een (eerste) ontmoeting. (Bestaat dit onderscheid nog steeds? Ik placht het halverwege de jaren negentig te doceren in het pedagogiek-vak Gezinssystemen.)
‘Maar juf’, zegt een van haar leerlingen, ‘u hebt een groot probleem, want mijn vader geeft vrouwen geen hand.’ ‘Maar lieverd’, zegt juffrouw Coenen dan, ‘je vader heeft een probleem, want hij komt er zonder een hand te geven niet in.’ Deze reactie  getuigt van een rechte rug en een doelgerichtheid, waar die van de voormalige politieke diva Rita Verdonk maar bleek bij afsteekt, toen zij op die Tilburgse imam stuitte die haar weigerde een hand te geven. Een verontwaardigde reactie van de toenmalige minister van Integratie  was zijn deel, maar dat deerde hem weinig. De imam volhardt nog steeds in zijn ‘handjes thuishouden’, zoals laatst een goede vriendin van me mocht ervaren.
Juffrouw Coenen vindt haar vmbo-leerlingen veel gemoedelijker en gezelliger dan de medeleerlingen van (en?) haar zoontje die op het gymnasium zit. Op die eliteschool word je als leraar past echt gepest, zegt ze in een interview met het Onderwijsblad (15). (De boosaardigheid van deze eliteleerlingen klinkt ook door in ‘Het Diner’ van Herman Koch, overigens.)
In de klas van haar zoon hadden ze afgesproken geen spier te vertrekken als de docent een grap vertelde, nou ja zeg! Dat zouden haar vmbo’ertjes nooit doen, die kunnen zoiets niet bedenken. Ik vind de reactie echter kostelijk, sterker nog ik maak het zelf ook wel eens mee in mijn eigen lessen. Laatst meende ik een leuke grap te moeten vertellen aan een mbo-klas, niveau 4; de leerlingen keken me als bij afspraak aan met een blik van ‘waar heeft die leraar het over’. Honi soit qui mal y pense. Wee hij (of zij) die hier slecht over denkt.

zondag 27 oktober 2013

Brakke ballen

Zo begroeten Tilburgse studenten elkaar aan het begin van weer een gezellige dispuutavond: ‘Eeej, hoe gaat-ie?’ Na het wetenschappelijk discours pilzen ze de avond af door gezellig samen  te gaan staan hakken aan de toog. Een bak units (pilsjes)  is voor de ‘adtende’ balletjes een kleinigheidje (ww.   ‘adten’;  afgeleid van ‘ad fundum’, het biertje in één teug naar binnen gieten)  . Dat de kale ( =  dronken) ballen zich  de dag daarop brak voelen  en ’s nachts nog voor ze definitief gevloerd werden een ‘braakje’ hebben gedaan, deert hen niet in het minst.
Zo’n joelavondje bestaat niet alleen uit slempen, maar er wordt er ook geducht gehengeld naar hertjes (jong vrouwelijk schoon); vooral de feutjes (eerstejaarsstudentes) zijn een gewilde prooi. En als zo’n avondje ‘soggen’ (studieontwijkend gedrag) eindigt in een vrijpartij dan is ie natuurlijk helemaal geslaagd. Maar dan moet je wel eerst een scharrel geregeld hebben. ‘Roeikoeien’ vormen een makkelijke prooi, want de Vidar-meisjes schreeuwen en zuipen om het hardst, maar ook de C-klasse studentes (niet moeders mooisten) zijn makkelijk te scoren. Als het student er met de mooiste meid vandoor gaat, is hij de ‘eindbaas’ van het feest, maar vreemd genoeg geldt hetzelfde epitheton ook voor het onaantrekkelijke muurbloempje dat als laatste overblijft, en met wie niemand wil. En ook een ‘laaf’ (klein dik meisje) blijft ook steeds ‘allenig’ over. Vaak worden de echte knapperds beschermd door een zogenaamd ‘waakvarken’, een bedenkelijke betiteling voor een meisje dat haar knappe medestudente beschermt tegen al te opdringerige vrijers. Daar staat weer de ‘wingman’ tegenover, die zijn bevriende medestudent helpt bij het versieren van meiden. (Zo is omgekeerd schrijver dezes ooit zijn mooie vriendin kwijtgeraakt.) Droeftoeters  (nerds, ‘stuudjes’) hebben bij al dat jolijt niets te zoeken, maar aan ‘eigengeilers’, natte tosties en natnekken, die zichzelf zo geweldig vinden, is er geen gebrek.
Overdreven? Zeker! Seksistisch? Hartstikke! Jongens, zijn het, maar aardige jongens, om met de schrijver Nescio te spreken. Neem het jonge volk dat de Korte Heuvel ’s avonds bevolkt niet al te serieus, dat doen ze zichzelf ook niet. Hun gebral is nu eenmaal eigen aan studententaal die al sinds de tijd van de vaganten met de nodige ironie wordt gebezigd. De beroemde ‘Carmina Burana’ bestaan deels  uit de vaak voze liedjes van de van universiteitsstad naar universiteitsstad rondtrekkende studenten in de Hoge Middeleeuwen. En het Latijn maakt dat niemand er iets kwaads in vermoedt vandaag de dag.

(Met dank aan Univers, 19 augustus 2013)




zaterdag 19 oktober 2013

Out of the box

Van mijn werk op weg naar huis rijd ik vaak langs de kapel van Onze Lieve Vrouwe ter Nood in de binnenstad. Ik loop daar wel eens binnen. Ik kijk dan wat schichtig om mij heen of niemand bekends mij dat ziet doen. In de kapel steek ik een kaarsje aan voor het Mariabeeld ter bescherming van mijn kroost. Mijn eigen geluk of onheil komt op de tweede plaats; dat gaat zo bij mensen met kinderen, het is heel natuurlijk.
Ik neem plaats op de harde kerkbank en overdenk de dag van vandaag en kijk vooruit naar wat komen gaat de dag van morgen. Na een dag werken kost het me moeite om stil te blijven zitten, het adrenalineshot ruist nog na door mijn aderen en mijn hoofd. Ik dwing mijzelf om een kwartiertje te blijven zitten. Dat werkt helend.
De kapel van Onze Lieve Vrouwe ter Nood staat in het centrum van Tilburg en is in 1964 gebouwd ter nagedachtenis aan de gevallenen in de Tweede Wereldoorlog, naar een ontwerp van architect Jos Schijvens. Het heeft kleurige gebrandschilderde ramen, in de stijl van de van die van de beroemde kapel van Le Corbusier in de Elzas. In deze stadskapel ligt in een glazen vitrine een gedenkboek met daarin de namen van de Tilburgse gevallenen in de Tweede Wereldoorlog. Elke dag wordt een bladzijde omgeslagen. Vaak zijn het joodse mensen. Soms zie ik een bekende naam en vraag later na bij een familielid van de omgekomen Tilburgse burger. “Ja, dat is een oudtante van me, die is omgekomen tijdens de granaatbeschietingen in de herfst van 1944”, zei een kennis van me laatst.
De filosoof Martin Heidegger, zelf een atheïst, stopte bij elke kapel die hij op zijn dagelijkse wandeling tegenkwam en stak dan een kaarsje op. Hij besteedde verder geen aandacht in woord en geschrift aan deze gewoonte, behalve in een klein werkje ‘Der Landweg’, getiteld. Zoals Blaise Pascal al zei, het hart heeft zijn redenen die het verstand niet kent.
Van de zomer zat ik ook weer eens in de kapel om even wat bij te komen van een dag werk, toen een aantal collega’s van de locatie Stappegoor de kapel binnenstapte; teamuitje. Ik voelde me enigszins betrapt en onderdrukte een opkomend gevoel van lichte gêne. De dames en heren collega’s knikten me vriendelijk toe; ze vonden het kennelijk doodgewoon me in de kapel te zien zitten.

woensdag 2 oktober 2013

Standje 89

Dit wordt een meta-blog.

Het is een bekende schrijverstruc: als je niet weet wat je moet schrijven, ga je erover schrijven dat je niet kunt schrijven of ga je schrijven over het schrijven; daar zijn de postmodernistische auteurs overigens dol op. Lees de omhaalverhalen van Queneau er maar eens op na. Je vertelt er dan meteen een hoop onzin om heen, als waar en hoe je zit: hoe je bureau eruit ziet, je kamer, het uitzicht. Wijlen volksschrijver Gerard Reve heeft voor die schrijverstruc zijn bekentenisliteratuur bedacht. Die schreef vaak zoveel onzin bij elkaar dat het grensde aan het fantastische. En zei dan vervolgens dat de werkelijkheid nóg fantastischer was.
Collega’s vragen me wel eens: kost je het geen moeite om elke week weer een blog te moeten schrijven? Waarheidsgetrouw antwoord ik dan dat het me nauwelijks inspanning vergt, maar deze woorden stuiten steeds weer op verholen blikken van ongeloof, maar ook wel bewondering.
Ik vertel er echter niet bij dat ik de blogs die ik elke week op Ons Plein laat zetten, niet zelf schrijf.
Iemand anders schrijft ze voor me. Althans zo komt het me vaak voor; de woorden vloeien haast als vanzelf uit mijn pen, zo gauw ik een item heb. (Waarover zo dadelijk meer.) Het ene woord roept het andere op, de ene associatie vraagt om weer een andere. Zo krijg je het papier wel vol. Ik bekommer me ook niet erg om samenhang of lijn, althans niet in eerste instantie. De eerste versie van een blog kwak ik zo op het beeldscherm. Wat later ga ik poetsen en polijsten, en probeer letterlijk en figuurlijk een gedachtecirkel rond te maken. De delen vormen het geheel, en andersom, het geheel vormt de delen en zo creëer je samenhang. (Psychologen noemen dat ‘Gestalt’.)
300 is voor mijn blogs een belangrijk en richtinggevend getal. Mijn columns en blogs mogen niet korter zijn dan 300 woorden, maar ook niet veel langer. Hoe ik daaraan kom? Ik was een fervent lezer van de natuurcolumns in het NRC van Koos van Zomeren. Het is inmiddels al weer een tien jaar geleden dat zijn laatste column in die krant verscheen.
De onderwerpen komen tot mij in wat ik niet anders kan formuleren als bij bliksemflits: ineens gaat er in mijn brein een lampje branden. Er heeft zich weer een onderwerp aangediend en dat aandienen gebeurt op de meest onverwachte plaatsen en bij de gekste bezigheden. Dat vind ik het mooiste moment van het schrijven. In mijn hoofd woont dan ook een lieve sproken-fee met een toverstafje.

De titel van deze blog was bedoeld om u aan het lezen ervan te krijgen; dit was ongeveer mijn negenentachtigste blog. (Met dank aan Guus.)




zaterdag 28 september 2013

Kind in de klas

Sinds kort heb ik de jongste zoon in de klas. Ik heb nu even geen baas nodig die mij op mijn verantwoordelijkheid wijst, want zoonlief kijkt mee. Voor de eerste les van het nieuwe schoolseizoen ervoer ik iets dat verdacht veel leek op plankenkoorts.
Thuis aan tafel hadden we het tevoren over mijn aanspreektitel in de klas gehad: het informele papa viel meteen af, maar ook het formele meneer; beide woorden zouden teveel innerlijk (rol)conflict opleveren. Onuitgesproken is afgesproken dat de beleefdheidsregel van het met twee woorden spreken een tijd niet gevolgd zal worden.
Als ik mijn lessen altijd al niet naar behoren voorbereidde, dan deed ik het voor die eerste les wel: uitermate consciëntieus, om niet te zeggen minutieus. Of het hierdoor kwam dat het voor mij als leraar meeviel met mijn zoon in de klas, zou kunnen. Feit is dat hij haast als vanzelf in de klassenmenigte (inderdaad grote klas) opging en ik niet door enige schroom gehinderd, mijn les verzorgde.
Ik herinner me de woorden van een schooldirecteur die eens tegen me zei: ‘Sinds ik ons Nienke op mijn school heb als leerling, heb ik een ander beeld van de lesuitvoering door mijn docenten gekregen.’ Dochter briefde soms,  zoals dat gaat, het reilen en zeilen in de klas en op school aan haar vader door.  De schoolleider in kwestie gaf zelf geen les meer, - zoals nog steeds praktijk is op de meeste scholen -, waardoor hij een wezenlijk stuk informatie uit de eigen hand miste. Door zijn  woorden voelde ik mij enigszins betrapt, want ik had zijn dochterlief in de klas, terwijl ik zelf ook besefte dat ik niet het beste jaar uit mijn docentenloopbaan doormaakte. Mede als gevolg van het feit dat in dat jaar mijn oudste zus (veel te vroeg) overleden was. Ik sloot bij tijd en wijle mijn les voortijdig af, wanneer mijn gemoed eens vol liep. Hij droeg het mij niet na, iets wat ik kon waarderen. 
Op onze scholen begint het gebruik te worden dat directeuren zelf achter in de klas gaan zitten om te kijken hoe dat ‘hullie’, de docenten,  het doen. Dit zal vast bruikbare informatie opleveren die als gespreksstof kan dienen voor de functioneringsgesprekken. Niet enkel in dit verband lijkt het me ook een goed idee voor de schooldirecteur om weer eens zelf voor de klas te gaan staan: dan kan de nieuwe informatie des te beter op waarde geschat worden. Ik zou zeggen, dames en heren schooldirecteuren, neem een voorbeeld aan onze premier, Mark Rutte: die staat elke vrijdagochtend voor een vmbo-klas in de Haagse Schilderswijk les te geven. Als dat geen informatie over de stand van het land oplevert…

vrijdag 20 september 2013

Nomen est omen

Petteflet, Boemerang, Kikkenduut (Brabants  dialect voor reiger), Stappen, Cocon,Wichelroede, Toermalijn, Bibit, Zonnesteen, Toverberg. Allemaal namen van basisscholen in onze omgeving. Met weglating van het lidwoord ‘de’ dat er meestal voorstaat, krijgen ze iets opvallends. Deze namen doen op het eerste gezicht niet zozeer denken aan scholen, maar eerder aan peuterspeelzalen of crèches. Let in dit verband op schoolnamen als De Cocon, De Stappen en Bibit (Maleis voor kweekplantje). De New Age is ook in de schoolnamen vertegenwoordigd: De Wichelroede, De Zonnesteen. Wat opvalt is dat de schoolbenamingen nogal kinderlijk om niet te zeggen kinderachtig klinken. In die namen lijken kinderen, onbedoeld wellicht, klein gehouden te worden.
In de schoolnamen klinkt ook hét opvoedingsadagium van onze tijd door: laat het kind vooral kind zijn. Maar dit in de Verlichting zijn oorsprong vindende opvoedingsstreven, - nadat tot dan toe kinderen eerder als volwassenen in zakformaat werden gezien -, lijkt in onze tijd in zijn tegendeel gekeerd: laat het kind vooral kind blijven. Ook dat klinkt in de schoolnamen door. Zou dit te maken kunnen hebben met de zogenoemde feminisering van het onderwijspersoneel? Je ziet op de basisscholen nog maar weinig mannelijke docenten meer. Met het al jaren dalende aantal bètastudenten (techniek!) in mbo, hbo en w.o. tot gevolg.
Onder studenten in hbo en w.o. is het normaal geworden in plaats van colleges te spreken van lessen, en studiejaren blijven de huidige studenten klassen noemen. Het geeft de jongeren wat ouwelijks, dat klein willen blijven. Tot voor kort was elke overgang naar een hogere vorm van onderwijs een rite de passage, een nieuwe trede richting volwassenheid. Daar hoorden ook nieuwe namen bij. Een grafoloog meldde afgelopen weekend op de radio dat het handschrift van veel jongeren en jongvolwassenen nogal kinderlijk blijkt te zijn; het vertoont geen verdere ontwikkeling.
Nee, dan vroeger. Schrijver dezes zat op de St. Albertus Magnusschool, genoemd naar een van de grootste middeleeuwse geleerden. Als deze nomenclatuur de lat al niet hoog legde, dan deed het mannelijk docentenkorps (mét fraters) het wel.
Veel scholen waren in mijn jeugd (jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw) naar katholieke heiligen genoemd en daar zat behalve een godsdienstige ook een pedagogische bedoeling achter: de lat moest in het onderwijs zo hoog mogelijk liggen. Behalve het in de ogen van velen vandaag de dag knellende karakter van het katholieke geloof, had dit onderwijs zeker ook een persoonlijk en sociaal emancipatoir oogmerk. De fraters hebben in het Tilburgse bijvoorbeeld het onderwijs opgestart. Er was in de negentiende eeuw nog geen overheid op dat terrein te bekennen. Enkele jaren geleden is daar bij het 100-jarig bestaan van het beroepsonderwijs in het Hart van Brabant nog eens aan gerefereerd.
Voor de komst van de Steve Jobs-school ben ik wat beducht, maar dan om een andere meer onderwijsinhoudelijke reden. De naamgeving is in ieder geval op niveau.


zaterdag 14 september 2013

De verzuimpolitie

“Met verzuimbedrijf Beterzorg, met Sheila Padhakishun, waarmee kan ik u van dienst zijn?”
“Met Stabel, ik bel voor mijn ziekmelding.”
“Wat zijn de klachten?”
“Ik heb griep, denk ik.”
“Waaruit denkt u dat te kunnen afleiden?”
“Nou, ik hoest de hele tijd, zweet voortdurend en heb het erg warm. Ik geloof dat ik koorts heb. En ik moet voortdurend naar het toilet.”
“Dat is vervelend, meneer Stabel. Hoe ziet uw ontlasting eruit?”
“…”
“Bedankt voor de informatie, meneer Stabel. Wilt u mij vanmiddag om twaalf uur terugbellen om door te geven hoe het dan met u gaat. Wellicht gaat het dan weer een stuk beter met u en kunt u vanmiddag alsnog naar uw werk gaan, want daar zult u vast gemist worden.”

Bovenstaand telefoongesprekje is verzonnen maar het geeft wel een stuk realiteit van vandaag de dag weer. (Dichters liegen de waarheid, zei Martinus Nijhoff al.) Onbekommerd en niet gehinderd door enig privacy-voorbehoud onderwerpt de telefoniste de arme zieke aan een spervuur van impertinente en door de wet verboden vragen. Ziek zijn is namelijk een privézaak en die gaat niemand iets aan, behalve de mensen die de zieke zelf op de hoogte ervan wenst te stellen: naaste familieleden, huisartsen.
Zeer onlangs is een boek verschenen van de hand van twee onderzoeksjournalisten van het tv-programma Zembla met als titel De verzuimpolitie. Zij verhalen daarin over callcenters van verzuimbedrijfjes, die de laatste tijd steeds vaker door bedrijven en instellingen én ARBO-organisaties ingeschakeld worden, en die de zieke werknemer opjagen om toch maar zo snel mogelijk de draad van het werk weer op te pakken. Ze lopen te koop met verzuimreductie-percentages waar de potentiële klant blij van moet worden. In de praktijk blijken die percentages tegen te vallen, want een bedrijf dat in jaar 1 zijn ziekteverzuim met twee percent zag dalen, ziet in jaar 2 deze plotseling weer stijgen met 3 procent. Het is net als met roken: je kunt er niet mee stoppen door te minderen; uiteindelijk ga je juist meer roken. Zieken moeten dus goed uitzieken, om erger te voorkomen.

Het callcenter kan overigens best in Bombay gehuisvest zijn, want ook dat is lekker goedkoop, schreef Thomas L. Friedman al in zijn inmiddels klassieker, The world is flat.
Kijk donderdagavond naar Zembla, Nederland 2, 21.10u.

zaterdag 7 september 2013

Denkers & doeners

Het zou zo maar een naam voor een tekstbureau kunnen zijn: Heijnen & Van Gestel, denkers en doeners in taal. De firmanaam zou dan op een kernachtige karakteristiek duiden van wat mensen in een bedrijf, onderneming of instelling zoal doen. In de vermaledijde jaren negentig van de vorige eeuw, toen Nederland de overstap maakte van het Rijnlandse naar het Angelsaksische sociaaleconomische model, werd het in de managementliteratuur hip om een organisatie op te delen in een compartiment denkers (bestuurders en managers) en doeners (uitvoerenden, docenten bijvoorbeeld). Ik gebruik het woord docent doelbewust omdat de term leraar door imago-afbreuk behoorlijk wat schade heeft opgelopen, mede als gevolg van deze conceptuele tweedeling.
In zijn jaaropeningsspeech hield poolreiziger Marc Cornelissen (chapeau CVB / Marcom!) ons voor dat een conceptuele tweedeling in een team van bijvoorbeeld zogenaamde sterken en zwakken, kernteam en de rest, letterlijk dodelijk kan zijn voor de effectiviteit, efficiëntie, ja zelfs het voortbestaan ervan. Het kwalitatief onderscheid in een organisatie tussen denkers en doeners berust op een idee fixe, een chimère, een drogredenering, een waandenkbeeld.
De grote Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant leerde ons al dat er naast het menselijk vernuft van het denken, ook dat van het doen bestaat, en daarnaast nog het vernuft om een goed mens te zijn. De triade van voormalig CVB-voorzitter Jan Nooijen van ‘een goed mens, een goed burger en een goed vakman’ dringt zich hier spontaan bij me op, al hoewel dit niet helemaal hetzelfde is.
In een recent verleden werd in een onderwijsjargon dat nu gelukkig weer sleets begint te raken, omdat het voornamelijk holle begrippen bleek te bevatten met een hoog bureaucratisch gehalte, voor de term docent het nieuwspraakwoord (lees Aldous Huxley's Brave new world) ‘onderwijsuitvoerende’ bedacht. Met de nadruk op het tweede deel van de samenstelling. Dezen voerden dan uit wat anderen (backoffice!) achter het bureau bedacht hadden; voornamelijk schema's en opsommingen met veel bullits.
Denken en doen zijn menselijke faculteiten die een evenwaardig beroep doen op het menselijk vernuft en meestal is het niet mogelijk een duidelijk onderscheid tussen beide te maken. Zo wordt denken een vorm van doen en doen een vorm van denken. Vraag het maar eens aan een installateur, een elektricien of een MIG/MAG-lasser.

vrijdag 30 augustus 2013

Eed

In het dagblad Trouw stond onlangs een cartoon met daarop een loodgieter die bij binnenkomst bij een klant de eed aflegt: ‘Ik ben een nette loodgieter, zo waarlijk helpe mij God almachtig’. ‘Handig, zo’n eed’, is de reactie van de klant. Vaak zeggen beelden meer dan woorden: de tekening duidt de licht potsierlijke trekjes van de hedendaagse mode van eedaflegging treffend aan.
We weten nog waar deze nieuwe gedragscode vandaan komt: de herinnering aan sjoemelende en overmoedige bankiers ligt nog vers in ons geheugen. Hun opvolgers staan voortaan deemoedig met twee vingers omhoog en beloven en verklaren de goegemeente dat het een aard heeft. Grappig is dat ze het vaak nog fout doen ook, want die twee vingers naast elkaar opgestoken is niet de juiste wijze van eedaflegging, en ook onze nieuwe koning Alexander blijkt het verkeerd te hebben gedaan. Koningen leggen ook eden af en doen dat kennelijk al heel lang, net als medici (Hypokrates) en politici.
En omdat we in de jaren van de lumpsumfinanciering en de onverantwoorde schaalvergroting in het onderwijs die dat soms tot gevolg had, ook de schoolbestuurders hebben leren kennen die toegaven aan de kardinale zonde van de overmoed (Superbia) kennen we sinds kort ook de eed van schoolbestuurders. Het tweekoppige college van bestuur van de beroepsschool (mbo, hbo) Deltion in Zwolle legde aan het begin van het nieuwe studiejaar de eed af. Het toekijkend personeel, docenten, managers en dienstenfunctionarissen, keek ontroerd toe: ‘Ach kijk ze toch eens bezig, zijn het geen kanjers?’ Het ritueel haalde zelfs het achtuurjournaal.
De loodgieter uit de cartoon laat ons zien dat zo’n eed voor gewone beroepen nogal overbodig is: doe nou maar gewoon je werk man, en verlos ons van het  sanitair ongemak. Tot de schoolbestuurders in Zwolle zou ik willen zeggen: doe nou maar gewoon je werk mannen, - er zit (helaas) geen vrouw in dat schoolbestuur -, en verlos je mensen van het bureaucratisch ongerief.

vrijdag 23 augustus 2013

Exodus

De grote uittocht lijkt begonnen en de vleespotten van Egypte worden de rug toegekeerd; op weg naar het Beloofde Land? Ik waag het te betwijfelen als ik op Ons Plein de namen lees van de maar liefst 76 (zesenzeventig!) nu ex-collega’s die onze schoolorganisatie deze zomer hebben verlaten. Hier tegenover staat een schamel aantal nieuwkomers: we gaan het weer of nog drukker krijgen leert een snelle rekensom. Betekent deze uittocht een voorbode van een nog groter aantal werknemers dat zijn baan gaat verliezen? De tijden zijn er wel naar: de werkloosheid stijgt en stijgt maar.
Een baan lijkt vaak zo bedrieglijk zeker als een huis, totdat het onder water komt te staan. Dan is er uiteindelijk geen houden meer aan.
We staan er goed voor volgens het College van Bestuur en het wijst daarbij naar de cijfers: weer een goed (zij het bescheiden) bedrijfsresultaat vorig jaar. Maar het werknemersaantal daalt in rap tempo en dat noem ik een slecht resultaat. En dat had ook wel mogen aangestipt tijdens de opening van het nieuwe schooljaar in de stadsconcertzaal. Het grote aantal vertrekkende werknemers vraagt om een toelichting.
Moet je deze uittocht niet liever een reorganisatie noemen? De aantallen zijn er wel naar en in een niet eens zo ver verleden zou een sociaal plan uit de kast zijn gehaald. Nu kennelijk niet meer; de mensen gaan ‘gewoon’ weg en blijven weg. Er kraait geen haan naar. Daarom dit stukje, uit piëteit met de vertrekkers. En om de vraag hoe het eigenlijk zit.
Ik zie veel namen op de lijst van mensen met wie ik direct heb mogen samenwerken; goede collega’s, stuk voor stuk. Achter veel namen waarschijnlijk een klein of groot persoonlijk drama: baanverlies, en hoe nu verder.
Wij achterblijvers rechten onze ruggen en gaan er weer een jaar tegenaan, het steeds weer terugkerend gevecht om het behoud van onze baan.

donderdag 1 augustus 2013

Mevrouw Lohmark

Na ‘Stoner’ dat ik kort voor de zomervakantie besprak, deze keer mijn leesbevindingen van Judith Schalansky’s ‘De lessen van mevrouw Lohmark’. Het boek beschrijft het laatste schooljaar van een oudere lerares biologie op een middelbare school kort na Die Wende in Oost-Duitsland begin jaren negentig van de vorige eeuw. Het is een merkwaardig en hoogst opmerkelijk boek, om diverse redenen. De bladzijden tekst worden zeer frequent afgewisseld met grafische voorstellingen van het evolutieproces en de erfelijkheidsleer. Op elk bladzijde wordt bovenaan aangegeven wat het kernbegrip is in die bladzijde. De hoofdpersoon en de personages zijn uitermate ‘flat’ en gortdroog gekarakteriseerd en beschreven in darwinistisch jargon; het zijn geen mensen maar genendragers. En als genendragers wordt hun leven volledig beheerst en is totaal gericht op hun procreatie, ofschoon hun natuur die lang niet altijd tot een succes maken. Voor een niet-bioloog is het boek zwaar om te lezen: het boeide me bijzonder matig, maar iets dwong mij (en dwingt blijkbaar ook andere lezers), om het uit te lezen. Waren het de tekeningen, de signaalwoorden, de lovende reacties van gerenommeerde kranten op de boekflappen?
Mijn sceptische leesbevindingen veranderden plotsklaps van inhoud toen ik de laatste twee bladzijden van het boek las: de dochter van de lerares smeekt haar om hulp tijdens een les, omdat ze vreselijk gepest wordt door haar medescholieren; zij is dat schooljaar tevens mevrouw Lohmarks leerling. Die laat haar barsten, omdat ze niet in staat blijkt voor een volle klas met leerlingen haar lerarenrol af te leggen en als een moeder haar kind in de armen te nemen en te troosten. Pas toen werd mij als lezer voelbaar duidelijk dat het boek één lange metafoor is voor het Oost-Duitsland van na het vallen van de muur, een land dat moeite heeft de schijnrealiteit van de communistische heilstaat van zich af te schudden.
‘De lessen van mevrouw Lohmark’ is een iconisch boek, omdat het het eentonige en vreugdeloze leven in de voormalige DDR verbeeldt. Het lezen van het boek laat zich vergelijken met het lezen van het toenmalige officiële partij-orgaan 'Neues Deutschland', zowat de enige landelijke krant in de DDR in die tijd. Eind jaren zeventig van de vorige eeuw toen ik de stad Leipzig bezocht, bij gelegenheid van een voetbalwedstrijd van het Nederlands Elftal tegen de National-Mannschaft van de DDR (uitslag 2-3), kreeg ik de krant in een restaurant eens in handen. Ik had nog nooit zo'n oorverdovend saaie krant gezien, met vooral nietszeggend nieuws: bezoeken van partijkopstukken aan fabrieken en kolchozen, verslagen gelardeerd met onwaarschijnlijk hoge productiecijfers. Intussen lag de stad Leipzig er als een ruïne bij; daar kon de communistische nieuwbouw aan de randen van de stad niets aan veranderen. Voor de DDR was de Tweede Wereldoorlog pas in 1989 afgelopen, maar eigenlijk pas nog veel later.
De Nederlandse vertaler heeft voor het boek zijn eigen titel bedacht, want in het originele Duits heet het: 'Der Hals der Giraffe, Bildungsroman'. Inderdaad, de Nederlandse titel lijkt daar niet erg op, ofschoon je de 'Lessen van mevrouw Lohmark' nog wel kunt associëren met het begrip 'Bildung', dat ontwikkeling en vorming betekent. Het beeld van de nek van de giraf in de titel van het Duitse origineel is echter dermate essentieel dat het toch wel in de Nederlandse titel had mogen doorklinken. Mogelijk heeft de Nederlandse uitgever geprobeerd met zijn titel het boek in de slipstream van het succes van 'Stoner', ook een boek over een leraar, te krijgen.

zondag 23 juni 2013

Ben zo terug!

Van de afkorting AKA zal beslist niet iedereen binnen OGT weten waar die voor staat: Arbeidsmarkt Gekwalificeerd Assistent (AKA). Hè, dat klopt toch niet, dat zou toch AGA moeten zijn?  Maar deze zou een verwijzing naar een bekend merk keukenfornuizen betekenen, en dat zou merkrechtelijk problematisch zijn, vermoed ik, ofschoon het beeld van het fornuis voor onze School voor AKA weliswaar wat geforceerd, en misschien dan ook wel grappig, maar toch wel enigszins van toepassing zou zijn. Hier worden de leerlingen (voor)bereid voor een beroepsopleiding met een startkwalificatie. De K in de afkorting is toch wel adequaat, want de referentie aan kwalificatie is voor de hand liggend, want daar worden ze via de omleiding die de School voor AKA vormt, een u-bocht om in de praktijksfeer te blijven, naar toe geleid. De jongeren die de school bezoeken hebben vaak al een schoolopleiding of een loopbaan in enigerlei vorm gevolgd, maar deze afgebroken of niet voltooid. Op de School voor AKA zijn ze dus even weg, maar ook ‘zo weer terug’ om, na éen of twee opleidingsjaren de draad weer op te pakken in een opleiding die leidt naar een eerste arbeidsmarktkwalificatie.
Op 20 oktober 2011 schreef co-blogger Niko van Dorp al een uitgebreid stuk over de School voor AKA. Dat was bij de gelegenheid van de opening van haar hoofdvestiging aan de Apennijnenweg. Als u wat meer feitelijke informatie wilt lezen over deze school, dan verwijs ik graag naar de blog, die nog altijd op Ons Plein is terug te vinden. Ik houd het in deze blog bij een impressie die ik opdeed tijdens het kijken naar een promofilmpje op de AKA-schoolsite.
Aan het woord zijn leerlingen van buitenlandse komaf met soms een duidelijk hoorbaar Brabants accent, dat ze wellicht ook mede van hun schoolomgeving hebben overgenomen. De mooie Oost-Brabantse rollende R van docent en studiebegeleider Rianne Boll werkt vast aanstekelijk op de stemorganen van de cursisten.
We zien op het filmpje de cursisten van huis uit vertrekken en op school aankomen, met ferme pas! De paden op, de lanen in, zo oer-Nederlands! Stan, een zeventienjarige Nederlandse jongen, te lang gepest op vorige scholen om nog wat op te nemen, vertelt enthousiast over zijn stagebezigheden in de kunstenmultifunctional Factorium. Hij wil uiteindelijk dramadocent worden. Merfem, een jongeman van achttien, is ‘runner’ in Café Bommelbeer, een uitdagende bpv-plaats. Beyze, een jongedame van zeventien, werkt in een zorgcentrum en Sybilla (25) uit Suriname loopt stage in het verpleegtehuis St-Elisabeth in Goirle. Farahow, een jongeman van negentien, heeft als BPV-plek een autogarage. De oud-studenten Mitchell en Abdullah vertellen in het filmpje welke opleiding ze na de AKA gevolgd hebben. Zij nemen intussen deel aan het arbeidsproces. De jongelui die op de AKA hun opleiding volgen lopen twee dagen per week stage, op school vindt terugkoppeling en verdieping plaats, naast het onderwijs in de gewone schoolvakken.
In het filmpje verschijnt een kaartje in beeld dat op de deur van het klaslokaal of praktijklokaal is geplakt: ‘Ben zo terug’. Is de schrijver een docent, of een student? Dat wordt niet duidelijk, maar het ziet er huiselijk uit, en vat in een kort zinnetje samen wat de AKA’ers tegen de samenleving (en de vervolgopleidingen en arbeidsmarkt!) zeggen: ‘We zijn even weg, maar we komen zo terug!’





zaterdag 15 juni 2013

Literatuurles in het mbo

Ik heb vroeger een mbo-opleiding gevolgd: de meao. Dat was in de Lange Nieuwstraat hier ter stede, eind jaren zestig. Het was een zinderende tijd, en dat kwam niet alleen door mijn blonde vriendinnetje in minirok, dat me soms op haar hippe Solexje van school kwam afhalen. Mijn klasgenoten floten dan. Ik kreeg les van de jonge docenten Charles Huebert (Frans), Louis van de Braak (Duits), de fraters ‘Sjefke’ (prima docent algemene economie) en Koenraad (een opvliegend docent bedrijfseconomie: Van Gestel, jij de klas uit!). Directeur der school was August van Berkel (haast liefkozend 'Guusje' genoemd door de leerlingen), die heimelijk tijdens de les revolutie predikende leraren bespiedde. Ik herinner me nog ene Peter Janssen die Nederlands gaf en vol was van de straatrevolte van mei 1968 in Parijs; hij kalkte slogans op het bord als 'De verbeelding aan de macht!' en 'Onder de straatstenen ligt het strand!'. Hierbij werd geduid op een uitbreiding van de rivieroevers van de Seine. (Een origineel idee, want in onze tijd zien we in veel steden stadsstranden aan rivieren en kanalen.) Hij had ook allerlei woordgrapjes tijdens zijn lessen in de aanbieding. Zo vertelde hij dat het pauselijke urbi et orbi met Pasen en Kerstmis, uitgesproken vanaf het balkon van het Vaticaanse paleis, voortaan na de encycliek 'Humanae Vitae' (1968), die vooral bekend werd vanwege de veroordeling erin van de toen in opkomst zijnde anticonceptiepil, zou heten: urbi et 'masturbi'.
De meao was toentertijd een nieuwe tweejarige niveau-4-opleiding, die je mocht gaan volgen met een vierjarige-mulodiploma op zak. Ik kreeg er les in Nederlandse, Engelse, Duitse en Franse literatuur. Voor de vaderlandse letterkunde moesten we verplicht een achttal werken lezen en een dossier samenstellen. In de lessen Engels bij voorbeeld lazen we klassikaal Graham Greene, ‘The third man’ en ‘The heart of the matter’, en Ernest Hemingway, ‘Farewall to arms’ en ‘For whom the bell tolls’. In die jaren werd er nog literatuur gedoceerd op de middelbare beroepsopleidingen, maar veel later werd dat weg gerationaliseerd in de wel bedáchte maar niet altijd goed dóordachte moderne opleidingsconcepten met achtereenvolgens hun koepeleindtermen, gewone eindtermen, subeindtermen, kerntaken en last but not least competenties. Van de laatste kon lang niemand een adequate definitie geven, temeer omdat deze ook weer onderscheiden werden in een zevental soorten. (Ik zal u besparen welke dat waren.) Totdat we er na jaren achter kwamen dat het ‘gewoon’ ging om een combinatie van kennis, inzicht en praktische vaardigheid. Maar goed, die literatuur dus.  Ik geef nu les op de School voor VAVO en mag daar goddank Nederlandse literatuur doceren, omdat de opleidingsplannen dat voorschrijven: ministerieel goedgekeurd! Op de School voor Onderwijs en Kinderopvang, waaraan ik lessen Nederlands verzorg, wordt sinds jaar en dag jeugdliteratuur gegeven. De reden daarvoor is evident, en de eindtermen schrijven het ook voor. Maar diezelfde voorschriften bepalen niet dat er volwassenenliteratuur moet worden gedoceerd en dat vind ik een tekortkoming. Ik vermoed dat er in praktisch geen enkele beroepsopleiding binnen ons ROC  Nederlandse literatuur op het programma staat, laat staan buitenlandse; de competenties uit de opleidingsplannen hebben er niets mee. En dat vind ik een ernstige lacune, want literatuurlessen zijn ergens goed voor, al valt hun waarde pas na jaren op. Literatuur stimuleert de fantasie, ontwikkelt kennis en inzicht, leert out-of-the-box (sorry!) denken en over de schutting van je afkomst en persoonlijke achtergrond kijken. En tenslotte: bevordert het concentratievermogen en de algemene taalvaardigheid. Maar hoor ik u al denken: onze jeugd leest toch niet meer! En wij leggen ons daar bij neer?
Mijn laatste column voor de zomervakantie gaat over onze School voor AKA, op veler verzoek.

zondag 9 juni 2013

IMC Weekendschool, vijftien jaar motivatiegericht onderwijs

Mijn kinderen hebben iets met de IMC Weekendschool. Nou ja, iets. Mijn oudste zoon heeft er een zestal jaar gewerkt als docent en jaarcoördinator in de schoolvestiging in Amsterdam-Zuidoost (Bijlmer); dat was nog in de pioniersjaren  van de jaren ‘nul’. Mijn dochter werkt sinds een jaar in de vestiging in Tilburg-Noord (Stokhasselt). Ook als docent en jaarcoördinator (‘jaarco’). Wie in een achterstandswijk woont en van allochtone origine (is echter geen strikte voorwaarde), gemotiveerd is en leergierig maakt kans om naar de IMC Weekendschool te gaan.
De Weekendschool opent haar deuren als die van de reguliere (en particuliere) scholen gesloten zijn: op zondag. IMC Weekendschool biedt aanvullend onderwijs aan jongeren tussen de tien en de veertien jaar, schrijft het jubileumboekje ‘Ik en jij’. Gedurende tweeënhalf jaar krijgen leerlingen elke zondag les van inspirerende vakexperts, die hen kennis laten maken met hun vakgebied. Je moet dan denken aan rechters, advocaten, astronomen, acteurs, maar ook laboranten, loodgieters, bankiers en alle beroepen die maar denkbaar zijn. Hierbij worden bekende figuren niet gemeden; mijn zoon heeft eens ooit Vincent Icke voor zijn klas gehad, een beroemd astronoom, en ook de bekende advocaat en strafpleiter, Piet Doedens. De Weekendschool zet hoog in en kiest bewust voor aansprekende ‘role-models’ en leeromgevingen: een expositie van kunstobjecten door de leerlingen gemaakt onder begeleiding van een bekende kunstenaar in het Van Gogh Museum is niet ongewoon. De Weekendschool brengt leerlingen uit de maatschappelijke onderklassen in aanraking met mensen uit maatschappelijke kringen met wie ze normaal gesproken niet gauw in aanraking komen. Of ze komen op plaatsen waarvan ze alleen maar kunnen dromen: de kinderen uit Tilly-Noord krijgen op zondag les op de Universiteit van Tilburg.
Tijdens de lessen kruipen de leerlingen als het ware in de huid van de gastdocenten: rechters verschijnen in toga, chirurgen dragen operatiekleding, astronomen brengen echte sterrenkijkers mee, loodgieters hun bekende loodgieterstassen met inhoud, en bankiers en ondernemers komen in chique pak. En wat denk je hoe een mannequin voor de klas staat?
Vandaag, het is zondag als ik dit stukje schrijft, bezoekt 'ons Maaike' (22) met haar klas het Elisabeth-ziekenhuis in Tilburg (Les 3 uit de lessenreeks ‘Geneeskunde’); moeder gaat mee als een van de begeleiders. All in the family! Op het programma staat een bezoek aan het Skillslab (Bloedprikken), de afdeling Gynaecologie (Echografie maken), Oogheelkunde (Oogtestjes) en het Pathologisch laboratorium (Wangslijmvlies afnemen). Het doel is om de kinderen kennis te laten maken met de praktische aspecten van het ziekenhuisbedrijf. Het draaiboek (elke les wordt van A tot Z uitgeschreven) schrijft: “Wat kan een arts allemaal doen om een bepaald deel van het lichaam beter te maken? Juist voor de kinderen iets minder bekende onderdelen komen ook aan bod. Spannend en uitdagend voor hen!”
De artsen van dienst, een gynaecoloog, een radioloog, een oogarts, klinisch patholoog en een laborant offeren hiervoor met liefde een deel van hun vrije zondag op. Ze doen het graag want alle gastdocenten zeggen steeds opnieuw dat ze er zo veel voor terugkrijgen: de blikken van de kinderen alleen al, als ze vol verwondering en bewondering toekijken naar wat zich voor hun ogen ontvouwt. Hier wordt Nederland opnieuw uitgevonden.
Het NRC schreef een paar weken geleden dat onderzoek uitwijst dat deze vorm van motivatiegericht onderwijs het zelfvertrouwen van deze kansarme kinderen enorm opkrikt. Een volgende keer over onze eigen School voor AKA, dat ook een laboratorium is voor het Nederland van de toekomst. Mijn buurvrouw heeft er iets mee. Nou ja, iets. Ze is er directeur.

zondag 2 juni 2013

Moreel kompas geen afvinklijstje

Met de kredietcrisis is persoonlijk gedrag belangrijk geworden als risicofactor van goed bestuur. Volstonden voor 2008 gedetailleerde procedures, - met veel ‘bullits’ -, om het goed handelen van bestuurders te waarborgen en in goede banen te leiden, nu wekken deze ellenlange boodschappenlijsten argwaan. Ze leiden volgens het Financieel Dagblad tot afvinkgedrag en dat verhindert sommige bestuurders, maar ook wel management-echelons daaronder, zelf nog na te denken over wat wel of niet kan, zeker wat hun eigen ethisch handelen betreft. En de raden van toezicht volgen hen daarin. Die weten ook vaak niet beter, want praktisch het enige selectie-instrument was en is nog steeds de aloude coaptatie, ‘old boys’-netwerkballotage, om in een raad van toezicht te komen. In navolging van de Commissie Tabaksblad (2003) die een ethische gedragscode opstelde voor bestuurders van ondernemingen met aandeelhouders, is er onlangs een Commissie Halsema (Femke) ingesteld, die het morele handelen van bestuurders van semi-overheidsorganisaties, onderwijsinstellingen, woningbouwcoöperaties, etc.  tegen het licht gaat houden. Denk aan woningbouwcoöperatie Vestia! Maar de commissie wordt alvast gewaarschuwd niet louter met afvinklijstjes te komen. Het moet deze keer echt om de inhoud gaan, een opzet waarmee er bij bestuurders een bewustwording gaat groeien, waardoor ze  weer vervelende inhoudelijke vragen gaan stellen aan elkaar en aan de stakeholders van hun instellingen, onder wie op de eerste plaats de klant en de werknemer. Wat vind je eigenlijk van ons en wat denk jij wat wij van jou vinden. Patiënten, huurders, scholieren/studenten, maar ook steeds vaker de werknemers,  vormen de zwakke schakel in de controle van een semipublieke instellingen, schrijft het FD afgelopen zaterdag.
De laatste vijftien jaar, schrijft het Brabant Dagblad vorige week vrijdag,  is het accent vooral gelegd op de zogenaamde ‘harde’ kant van goed bestuur, zoals besturingsmodellen, organogrammen, reglementen, allerlei protocollen, etc. Het roer moet echter om; er moet meer aandacht komen voor de ‘zachte’ kant van management en bestuur. Mensen face-to-face aanspreken op fatsoenlijk gedrag, en niet alleen op resultaten, want die zeggen vaak minder dan gedacht. Gedragsmoeilijke leerlingen, met een ontwikkelingsachterstand of met een gering sociaal-cultureel kapitaal aan een diploma helpen, vergt meer en is een grotere prestatie dan het doen slagen van een ‘normale’ leerling. Ook al wijken de slagingspercentages van de eersten naar beneden af.
Bestuur en management  moeten op alle niveaus in hun instelling tegenspraak organiseren; bestuurders en managers hebben nu eenmaal een hekel hieraan, want niets menselijk is hun vreemd. Ik heb als docent ook liever dat alles op rolletjes loopt en mijd als ik kan gedoe. Ik ontkom daar echter in een klas vol jonge energieke en kritische mensen niet aan. Het is 'part of the job'. Systematische tegenspraak is beter voor het algemeen belang, ‘the common good’, van een organisatie. Toen ik een jaar of wat geleden, - het was nog voor de kredietcrisis van 2008 -,  voorstelde om een vertegenwoordiger van de toenmalige MR's in de raad van toezicht van het toenmalige SEB op te nemen, werd ik wat meewarig aangekeken door de leden ervan: waar haalde die docent het vandaan? Het stond gewoon in de CAO/BVE als suggestie en advies.Trouw schreef afgelopen zaterdag dat de minister van onderwijs, Jet Bussemaker, onlangs pleitte voor een eed voor schoolbestuurders in reactie op een rapport over misstanden bij de onderwijsgroep Amarantis. Dit morele kompas zullen ze dan, als die eed er komt, delen met mensen uit talloze beroepsgroepen; politici, medici, juristen, militairen, notarissen, etc.

zaterdag 25 mei 2013

Fatsoen moet je voordoen!

Je kunt nog zoveel maatschappelijke relevantie in je lessen stoppen als docent, al dan niet web-based, of nog zoveel leerlingen- of studentengerichtheid in je didactiek, als je als leraar geen voorbeeld bent, heeft het allemaal weinig om het lijf. Al die pedagogische en didactische onderwijsconcepten waarop de onderwijskunde de scholen heeft getrakteerd, sorteren geen effect, als je geen voorbeeld bent voor je leerlingen of studenten. Dat voorbeeldgedrag van de docent mag echter niet leiden tot kopieergedrag van de leerlingen, maar het vormt het kader waarbinnen zij zich kunnen ontwikkelen tot een authentiek persoon, een goed mens, een verantwoordelijk burger en een goede vakman of vakvrouw. De aloude en beproefde methode van het socratisch gesprek is hiervoor een goed middel. Vragenderwijs leert de student weten, begrijpen en kunnen.  En dat voorbeeldgedrag van de docent is gebaseerd op een werkelijk beleefde betrokkenheid bij de leerlingen. Of om het met de apostel Paulus te zeggen: als je de liefde niet kent, ben je als mens niets waard voor je medemens.
Deze wijze woorden zijn niet van mij, - ofschoon ik hier en daar wat heb geparafraseerd en aangevuld -,  maar van een collega die ruim dertig jaar jonger is dan ik. Hij werkt o.a. als lector bij Fontys en is november vorig jaar gepromoveerd op het onderwerp ‘morele vorming in het onderwijs’: Wouter Sanderse (29).
Morele vorming gaat voor hem over de vorming van het karakter van de student of leerling en ik citeer: ‘Op scholen wordt morele vorming vaak heel anders uitgelegd, namelijk als de overdracht van waarden in bepaalde vakken, zoals bij levensbeschouwing, godsdienst, maatschappijleer of filosofie. Ook schoolregels worden hiervoor gebruikt. Maar lang niet iedere docent realiseert zich, dat morele vorming op een andere manier plaatsvindt. Uit allerlei kleine beslissingen of emotionele reacties blijkt of de leraar een goed karakter heeft, bijvoorbeeld of hij geduldig, respectvol en betrouwbaar is. Deze morele dimensie van het onderwijs is moeilijk zichtbaar, reden waarom er weinig aandacht aan besteed wordt. En dat is jammer, want morele begrippen zijn vaak erg omstreden. Wat verantwoordelijkheid, geduld, respect of integriteit inhouden, daar heeft iedereen zijn eigen ideeën over.’
Toch zijn dit de vier kernbegrippen waarmee Wouter Sanderse de juiste attitude van de docent beschrijft, en hij baseert zich hierbij op de filosoof Aristoteles, die bijna 2500 jaar geleden  in zijn ‘Ethica Nicomachea’ de menselijke deugden, maar ook ondeugden beschreef. Sanderse haalt hieruit ook vier oude deugden van stal:  de leraar behoort te beschikken over moed, matigheid, zelfkennis en rechtvaardigheidsgevoel. Vul zelf maar in als docent; er valt nog genoeg te doen aan je karaktervorming wat de oude wijsgeer betreft.
De volledige titel van het proefschrift van Wouter Sanderse luidt: Character Education: a Neo-Aristotelian Approach to the Philosophy, Psychology and Education of Virtue.

maandag 13 mei 2013

‘Want ons ben zuunig!’

Niet het pedagogisch concept, niet de schoolorganisatie, maar leraren bepalen de kwaliteit, benadrukt Ton van Haperen al jaren in het Onderwijsblad van de AOb, de onderwijsvakbond. Ajax is geen bedrijf, zegt hij, maar een voetbalclub, die na de interventie van Johan Cruyff weer geleid wordt door praktijkjongens als De Boer, Bergkamp, Jonk en Van de Sar. En PSV doet het binnenkort na: Cocu, Van Bommel, de broertjes Van de Kerkhof. En zo moet volgens Ton van Haperen, leraar economie en lerarenopleider meldt hij altijd trots bovenaan zijn tweewekelijkse column, onderwijs niet verzorgd worden door instellingen, maar door scholen, geleid door leraren in plaats van managers. Net als Ajax een voetbalclub is zijn wij van de OGT een school, of liever twee scholen voor resp. vmbo en mbo. Mijn pc hapert wat als ik dit schrijf, want dit beeld voor een grote onderwijskolomorganisatie is toch wat ongerijmd. Maar goed de leiding van onze schoolorganisatie voelt de tijdgeest goed aan en komt, echt waar, met het prima initiatief van de excellente leraar. (Aanmelden dames en heren docenten!) Maar tegelijk laten onze bestuurders een kans liggen. 60 KU extra om je excellente docentschap te manifesteren en uit te bouwen is een schamele beloning. De argumenten zijn bekend;  die zijn zoals het ‘Zeeuws meisje’ vroeger zei, als ze haar margarine aanprees: ‘Want ons ben zuunig!’ In de afgelopen vijftien jaar zijn de manager- en bestuurdersbeloningen flink opgeschaald, terwijl de toenmalige MR tandenknarsend (Jesaja 56!) deze gang van zaken volgde. De dames en heren van het management en het bestuur hadden het verdiend en ik wil dit niet bestrijden, ook al is dit op de dag van vandaag de mode. Maar zou het nu geen goed signaal zijn om onze sterspelers (m/v) van in en voor de klas en salarisschaal te geven die bij hen past: LD? Of moet ik zeggen teruggeven? Voor de tijd van de onderwijsvernieuwingen verdiende een eerstegraadsdocent automatisch schaal 12, nu LD. Hoog opgeleid zijn gold automatisch als een blijk van voortreffelijkheid. Behalve het tegenargument van de ‘scheve gezichten’, dat ook wel in stelling wordt gebracht, kan als argument voor ingebracht worden: een aansporing tot excellent docentschap. Want net als bestuurders en managers hebben docenten gezinnen, studerende kinderen,  huisdieren, hypotheken, en auto’s.

zaterdag 11 mei 2013

Weg met de computer in de les

Het particuliere Euro-college voor beroepsonderwijs (mbo, hbo)  in Rotterdam heeft in 2005 de computer in de ban gedaan; het lesmateriaal in de klas bestaat weer traditioneel uit pen, papier en boeken. Uitgangspunt van deze nieuwe retro-aanpak is dat wie beroepsonderwijs volgt eerst zijn denkvermogen moet ontwikkelen. En denken gaat van ‘Au!’, daar is discipline van de student en orde en regelmaat in de leeromgeving, het klaslokaal, voor nodig. En een gestructureerd aanbod van de lesstof via boeken; zelf zoeken in de jungle van internet is uit den boze. Kinderen en jongeren gaan in de regel niet uit zichzelf leren en missen de zelfdiscipline om daarmee planmatig aan de slag te gaan. Dat blijkt ook voor ons volwassenen altijd weer een opgave en de discipline daarvoor vergt jarenlange training om niet te zeggen ‘drill’.
Onderwijsvernieuwers maken steeds weer dezelfde fout dat leerlingen en studenten meester kunnen worden van hun eigen leerproces. Dat is niet zo, hun meester (m/v) staat voor de klas. De etymologie van het woord meester is in dit opzicht veelzeggend: het is afgeleid van het Latijnse 'magister', dat als wortel heeft ‘magis’ dat ‘meer’ betekent. Een meester is een leidsman of leidsvrouw, iemand dus die op een hoger niveau staat. Dat is nog eens andere koek dan de coaches of procesbegeleiders, die de onderwijskunde heeft bedacht  en die verondersteld worden de leerstof in jip-en-janneketaal aan hun leerlingen of studenten over te brengen.
Leren leren, heette het tien jaar geleden, toen ook het OGT en vooral het ROC-smaldeel met volle overtuiging dit onderwijsconcept omhelsde. Maar tegelijkertijd waren er ook veel docenten die er niets in zagen. De directeur van het Euro-college in Rotterdam noemt deze onderwijsaanpak darwinistisch, alleen de overlevers ('survival of the fittest') redden het en worden goede vaklui. Zijn onderwijsinstituut had eerst ook computerlokalen, waar studenten zich zelf moesten zien te redden, maar in hun moderne leeromgeving de voortdurende verleidingen van internet niet konden weerstaan. Eerst was het Hyves wat de klok sloeg en later Facebook. Met daarnaast natuurlijk allerlei andere leuke sites en niet te vergeten de muziek via de oordopjes in het jonge brein gebracht. Intussen is er via de media in brede lagen bekend geworden dat het puber- en adolescentenbrein anders werkt en nog niet aan deze zelfstandigheid toe is. Het aplomb waarmee de onderwijsvernieuwers hun competentie-onderwijs propageerden is dientengevolge verdwenen. Het zijn echte volgers: was lange tijd het constructivisme (afkomstig uit de filosofie)’leading’, nu is het de neuro-programmering. En daar komt kort door de bocht weer die promoting van de computer in de les weer vandaan.
De studenten van het Rotterdamse Euro-college vinden het fijn dat ze op school niet de hele dag achter de computer hoeven te zitten en ook ouders waarderen het dat hun kroost niet aan zijn lot wordt overgelaten. De onderwijsinspectie begint langzaam van haar geloof te vallen, van meer computers in de klas, want die pleegt meestal de‘wetenschappelijke’ output van de onderwijskunde te volgen en niet de signalen uit de klas zelf. Maar daar lijkt nu dus verandering in te komen, mede op instigatie van onze nieuwe onderwijsminister Jet Bussemaker.
Het wil overigens niet zeggen dat bij het Euro-college de computer uit de school is verbannen; die wordt nog steeds gebruikt als 'tool' bij de uitvoering van lesopdrachten en als informatiebron. Maar buiten het klaslokaal en  beperkt. De aanpak van het Euro-college blijkt succesvol: de uitval in het eerste leerjaar op deze school is lager dan gemiddeld in het beroepsonderwijs. Moeten we daar niet eens een keer gaan kijken?

vrijdag 19 april 2013

Stoner, a man of his own

Veel mensen die de roman ‘Stoner’ gelezen hebben denken dat de hoofdpersoon een slecht en somber leven leidt. Het tegendeel is waar volgens de auteur van het boek met de gelijknamige titel, de Amerikaan John Williams. De universiteitsdocent Engels, William Stoner, heeft het beroep dat hij wil uitoefenen en heeft daar ook de discipline, de intelligentie en het talent voor. Hij heeft oog voor de waarden die belangrijk zijn in het menselijke bestaan en de samenleving en begrijpt dat het noodzakelijk is om de traditie overeind te houden. Hij heeft gevoel voor het  vak, dat hem zijn identiteit geeft, en koestert deze zonder dat hij zich hier meestal van bewust is. Zoals dat ook bij onszelf gaat. En zo wordt het slechte huwelijk dat hij heeft ook wel iets waar hij mee kan leven. Wij zouden Edith zijn vrouw nu autistisch noemen, borderliner of zoiets, maar in 1965(!) toen de roman verscheen, bestonden die psychische aandoeningen niet, want nog niet opgenomen in de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders). Toen was je gewoon wat je was, en iedereen was wel wat. Net zoals nu, alleen worden we nu al gauw geoormerkt. Stoner zelf is zo introvert dat het bijna extravert wordt. Hij wordt door collega’s en studenten nagewezen, maar zij vinden hem tegelijkertijd een fascinerend figuur. Zijn vakmanschap is onomstreden, hij overvleugelt zijn collega’s door zijn kennis en brille. Geruisloos maakt hij onder druk van de maatschappelijke omstandigheden van zijn tijd, de dertiger en veertiger jaren van de vorige eeuw in de VS, een einde aan zijn buitenechtelijke relatie. Gelaten accepteert hij ook de verwijdering met zijn dochter, die door haar moeder tegen haar vader is opgezet.  Aan het eind van zijn leven verzoent Stoner zich met de ontoereikendheid van zijn streven, maar vindt rust in de beleving van de diepte van zijn zielenroerselen, in de diepte van zijn bestaansbeleving.
Een docent pur sang. Hij ontdekt tijdens zijn beroepsleven de kunst van het doceren door zichzelf los te laten, door het krampachtige besef tussen wat je bedoelt te zeggen en wat je uiteindelijk ervan maakt, te laten voor wat het is. Op dat moment voelt hij een krachtige warme eenvoud in zich, de eenvoud van een rustig zelfvertrouwen. En kan hij lesgeven. Lees dit prachtige door Edzard Krol in het Nederlands vertaalde boek, dat vorig jaar verschenen is bij uitgeverij Lebowski in Amsterdam.

zondag 14 april 2013

De school wordt weer een docentenzaak

“Varkens worden niet zwaarder door ze vaker te wegen en scholen worden niet beter door de resultaten te meten.” Zegt René Kneybers, docent aan het vo-Oosterlichtcollege in Nieuwegein in het Onderwijsblad van deze week. Samen met Jelme Revers, docent aan de innovatieve vo-school UniC in Utrecht, is hij een boek over lesgeven aan het schrijven met als (voorlopige) titel ‘Het alternatief: een gids naar goed werk in het onderwijs’.  Zij pleiten ervoor om het onderwijs weer aan de docent terug te geven. Zij  vroegen  aan de Onderwijsraad waarom daar geen docenten zitting in hebben. Het antwoord luidde dat docenten geen wetenschappelijke expertise hebben en te weinig maatschappelijke inbreng. De Onderwijsraad is een invloedrijk adviesorgaan dat de regering adviseert op het gebied van onderwijs en is bijna een eeuw geleden opgericht. De tien leden ervan zijn allemaal op éen na academici. Al kun je de academici binnen de Onderwijsgroep Tilburg op twee handen tellen ze zijn er wel, en in den lande zijn er vast nog meer werkzaam in het onderwijs. ‘Te weinig maatschappelijke inbreng’ kan twee dingen betekenen. Of het is inderdaad zo en blijkt de expertise van de docent beperkt te blijven tot het klaslokaal en of ten hoogste tot de schoolorganisatie waarin hij werkt. Of het is niet waar en wordt de maatschappelijke inbreng van de docent niet onderkend of onderschat. Een antwoord hierop is niet een-twee-drie te geven, maar wellicht verschaft het Lerarenregister hierover binnen afzienbare tijd duidelijkheid. Wat mij altijd weer prettig verrast en vaak ook imponeert is de uiteenlopendheid van maatschappelijke en vaak ook creatieve ‘bijbanen’ waar mijn collega-docenten in bezig zijn. De een is zangeres, de ander is wethouder en weer iemand anders heeft een adviesbureau of vliegt in zijn vrije uren als instructeur. Als dat geen brevet van maatschappelijk vermogen is. Er wordt daarnaast door hen ook heel wat  af geschoold. Naast hun baan. Wel staat vast dat het maatschappelijke aanzien van de docent de laatste dertig jaar flink gedaald is. Ligt daar wellicht een verband met de onderwijsvernieuwingen die in die tijd over hem en haar zijn uitgestort? Jelme Revers en René Kneybers denken daar wel zo over. Onderwijs wordt eenzijdig als een managementobject beschouwd, een beheerszaak. En hoe controleer je dat onderwijs? Met behulp van cijfers: zoveel geslaagden, zoveel uitvallers, zoveel klokuren les. Het gaat veel te weinig on de echte onderwijsinhoud. Er is zodoende een tweedeling gegroeid tussen leidinggevenden en onderwijsuitvoerenden. Zo werden de laatsten op het dieptepunt van de afgelopen jaren genoemd. Terwijl voorheen juist voor onderwijs altijd de synergie heeft bestaan van de schooldirecteur en de docent. De eerste gaf ook gewoon les en de tweede bemoeide zich gevraagd en ongevraagd overal tegen aan. Tot die kleine koning verbannen werd naar het klaslokaal, om er niet meer uit te komen, en de directeur, die liet er zich niet meer in zien. Maar het wordt weer lente in onderwijsland, het tij is aan het keren. Twee weken terug verzorgde de voorzitter van het College van Bestuur van de Onderwijsgroep Tilburg een les in een van mijn klassen. Het high-potentialprogramma 2 Excellente docent is opgestart. Aanmelden!

zondag 7 april 2013

Respect!

Respect schijn je tegenwoordig af te moeten dwingen. Autochtone alfamannetjes maken met hun zwaar getatoeëerde door zonnebanken gebruinde lijven het straatbeeld onveilig en kijken behangen met gouden kettingen dreigend naar de angstige kleinburger om hen heen die ook over straat durft te gaan: respect! Kutmarokkaantjes volgen hen in  dit voorbeeld en zeggen sissend als de bange Spitzburger hen per ongeluk aankijkt: wat man, respect!
Respect komt van het Latijnse ‘respicere’, dat om je heen kijken betekent. En waar keken die Romeinen vroeger naar om? Precies naar hetzelfde gespuis als waar de angstige kleinburger nu naar omkijkt, alleen was de dreiging toen reëler. Als een nette Romeinse burger door Athene liep, een bezette stad, dan keek hij goed om zich heen om te voorkomen dat hij belaagd werd. Als je in die tijd van A naar B reisde kon je er maar beter ervoor zorgen dat je een knuppel of zo bij je had, want de overvallen en de struikroverij waren niet van de lucht. Dat bleef tot in de 19e eeuw zo. Of je had de knuppel nodig om de wilde honden van je af te slaan die je onderweg tegenkwam. Voor de huidige recreatieloper een herkenbaar beeld?
Een variant op deze over-assertieve benadering van respect is de vertaling die deze tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw kreeg. Notabelen, hoogopgeleiden, vermogenden, kortom alle hoger geplaatsten, dokters, notarissen, burgemeesters, profesoren, dwongen louter vanwege hun verworven positie in het maatschappelijke veld ontzag af. De patiënt, cliënt of student zou het niet wagen om hen tegen te spreken.
Er is ook nog een andere, meer menslievende, die sinds de jaren zestig van de vorige eeuw opkwam en in onze dagen uiteindelijk gemeengoed werd. Ieder mens wordt gezien als iemand voor wie we respect hebben, omdat hij of zij een onvervreemdbare waardigheid bezit. Die waardigheid bepaalt zijn autonomie en daarom is de privésfeer tegenwoordig heilig hoewel daar met de komst van de moderne social-media flinke gaten in geschoten worden.
We hunkeren naar respect voor onze hoogstpersoonlijke invulling van ons bestaan. Van onze baan, ons werk. Daarom zegt de vertrekkend chef van het Centraal Planbureau, Coen Teulings: respect op de werkvloer wordt hoger gewaardeerd dan het salaris. Blijkt uit onderzoek. Toch zeggen onderzoekers van de universiteit van Harvard dat leidinggevenden niet teveel complimenten moeten geven aan hun ondergeschikten. Die hebben maar een beperkte houdbaarheid. Dat is bij kinderen net zo. Beter is het volgens de Amerikanen om als baas een degelijke analyse te maken van het werk dat iemand verzet heeft, en hoe deze inspanningen hebben uitgepakt. Respect komt te voet, en vertrekt te paard.

zaterdag 30 maart 2013

Bill Gates' rules

Bill Gates, die ja, speechte onlangs op een Amerikaanse high school over een aantal inzichten dat onze jeugd niet meer op school leert. Hij bekritiseerde wat hij noemde het ‘feel-good’ en politiek-correcte onderwijs waar onze jongeren mee worden afgescheept, waardoor een generatie aan het opgroeien is die geen idee meer heeft van de robuuste werkelijkheid om haar heen. Halverwege de jaren negentig schreef de Amerikaan Robert Bly in zijn boek ‘The sibling society’ (in het Nederlands vertaald onder de titel ‘De adolescentenmaatschappij') over de omgang van ouders met hun kinderen. Hij stelt dat onze moderne wereld een adolescentencultuur is geworden, waarin ouderlijke supervisie niet meer wordt gewaardeerd. Bly voorspelt een catastrofale teloorgang van ons waardenstelsel, tenzij we erin slagen onze kinderen op de juiste wijze op te voeden en een generatie van ‘halfwassenen’ echt volwassen te laten worden. Co-blogger Gerard Sandberg schreef in dit verband onlangs enkele verontrustende columns over schoolkeuze. Het moet vooral Leuk! zijn. De Duitsers kennen een mooi opvoedingsadagium: ‘Führen und wachsen lassen’. In onze dagen lijkt het accent vooral op het laatste te worden gelegd, althans dat is de intentie van vele opvoeders, onder wie leraren. De vraag is of de studenten werkelijk groeien van het zelf maar uitzoeken, waarin het competentiegerichte onderwijs al snel ontaard is. Enkele regels voor onze studenten van Bill Gates in het Engels.
1. Life is not fair – get used to it! 2. The world won’t care about your self-esteem. The world will expect you to accomplish something before you feel good about yourself. 3. If you think your teacher is tough, wait till you get a boss. 4. Your school may have done away with winners and losers, but life has not. 5. Television and video games are not real life. In real life people actually have to leave the coffee shop and go to jobs. 7. Be nice to nerds (vert. ‘stuudjes’). Chances are you’ll end up working for one in the future.
Een collega (v!) plakte vlak voor het paasweekend ter overweging de regels van Bill Gates op het mededelingenbord in de lerarenkamer.

zaterdag 23 maart 2013

Rokjesdag

Nooit beleefden we een droeviger voorjaar dan nu. Afgelopen weekend was de gevoelstemperatuur min tien en was er sneeuw. Niettemin waren volkstuinhouders druk in de weer en begonnen de vogels weer hun nieuwe nesten te bouwen. Hebban olla vogela nestas hagunnan hinase hic enda thu, wat unbiden we nu? Alle vogels zijn al begonnen met hun nestjes te bouwen, behalve jij en ik, waar wachten we op? Dichtte een monnik(!) ergens rond 1100 of mogelijk eerder, zo onweerstaanbaar borrelden zijn levenssappen in het lijf op. Met deze haast achteloos neergeschreven regels wekte hij onbedoeld  de Nederlandse literatuur tot leven. De regels staan in de kantlijn van een religieus vertoog in het Latijn en de kopiist had blijkbaar een opvlieger gekregen: menselijk, al te menselijk. En Martin Bril schonk de Nederlandse literatuurliefhebber en de rest van de Nederlandse bevolking rokjesdag.  Rokjesdag is de dag, waarop een groot deel van de Nederlandse vrouwen voor het eerst in het jaar zomerse kleding, zoals een korte rok, gaan dragen, en daarmee op verleidelijke wijze de lente inluiden. Martin Bril introduceerde de term in 1996 in een column in Het Parool, waarna hij er regelmatig op terugkwam in zijn columns, onder andere in De Volkskrant. De term is inmiddels zo ingeburgerd, dat deze is opgenomen in de Dikke Van Dale, met een verwijzing naar het synoniem bloesjesdag. In Amerika is dit fenomeen bekend als Skirt day. Brils fascinatie voor dit fenomeen had naar zijn zeggen niets te maken met erotiek, maar met het door hem waargenomen gegeven, dat vrouwen – als bij geheime afspraak – opeens en masse op straat verschijnen met blote benen en een rok. Ik deel vooralsnog Brils fascinatie, maar als u het me niet kwalijk neemt, met de erotiek erbij. Als de eerste lentedag zich schoorvoetend aandient, beginnen veel mannen zich al bronstig af te vragen of rokjesdag nu snel zal komen. Oh, wat verlang ik weer naar rokjesdag!

zaterdag 16 maart 2013

Habemus Papam

Annuntio vobis gaudium magnum: habemus papam! Ik verkondig u grote blijdschap: we hebben een paus! Met deze woorden uit de kerstnacht werd de komst van de nieuwe paus aangekondigd. Zoals eens de engelen aan de herders op het veld de geboorte van Christus aankondigden. Om in dezelfde sfeer te blijven leek het wel, koos de nieuwe paus de naam van de oprichter van de orde der minderbroeders, de orde van de armoedebeweging in de Kerk, de Franciscanen. Op school is religie een non-issue, daar wordt niet over gepraat. Zoals vroeger niet over seks gepraat werd. Tempora mutantur, et nos mutamur in illis. Times they are a’ changing! Als er ergens een domein is waar de secularisatie het geestelijk klimaat overheerst, is het onderwijs wel. Natuurlijk, er zijn nog scholen op christelijke grondslag, maar die zijn toch vooral te vinden in de Bible Belt, de halvemaan die zich dwars over het land uitstrekt van Westkapelle in Zeeland tot Staphorst in Overijssel. De katholieke scholen die zich realiter, in werkelijkheid, idealiter, naar hun geloofsovertuiging richten in hun onderwijs zijn op een hand te tellen. De meeste zijn gewoon ‘niks’ of ‘iets’ geworden. De scholen van de Onderwijsgroep Tilburg hebben de katholieke signatuur van zich afgeworpen als een krap zittend korset. We hebben nu een levensbeschouwelijke en ethische  grondslag die sterk humanistisch gekleurd is. Toch zit er nog veel geloof en religie onder onze collega’s en niet te vergeten onze studenten! Die is vooral New Age van karakter, tenminste dat vang ik zo op uit gesprekken in de lerarenkamers en in de klaslokalen. Daar durven, zou ik bijna zeggen, collega’s en studenten  nog wel over te praten en plein public want het is modern, en modern is goed. De meerderheid is atheïstisch krijg ik de indruk en sommigen van hen zijn het zo dat ze er zelfs in zijn gaan geloven. Paradoxaal. Maar zeg nou zelf, wat weten we eigenlijk zeker? Over je christelijk of islamitisch geloof praten op school heeft iets van uit de kast komen. Durf jij nog te vertellen dat je elke zondag in de hoogmis of tijdens het vrijdaggebed in de moskee voor God door de knieën gaat? En toch is er iets aan het veranderen. Van collega’s vernam ik dat ze geboeid hadden zitten kijken naar de beelden vanuit het St. Pietersplein in Rome. Langdurig geboeid hebben zitten kijken naar praktisch bewegingsloze beelden, naar een eeuwenoud ritueel dat zich tergend langzaam voor hun ogen ontvouwde. Religie is gestolde tijd, en dat maakt dat zij mensen van alle tijden en streken blijft inspireren. Tempus fugit, zeiden de oude Romeinen, de tijd vliegt, en soms willen we daar eens bij stil blijven staan.



zaterdag 9 maart 2013

Omdenken

De nieuwste denktruck heet omdenken. Wat is omdenken? Je hebt een probleem dat je als een bedreiging ervaart en je maakt er een kans of een uitdaging van. Heel creatief dus. Zo was er een VWO-klas die les zou gaan krijgen van een als kwalitatief uitermate teleurstellend  bekend staande docent Nederlands. Alle leerlingen zagen het somber in, temeer omdat het om een examenklas ging. En wat deden ze? Op Facebook maakten ze aan het begin van het schooljaar een pagina aan en gedurende het jaar voorzagen ze elkaar van goeie vragen en antwoorden. Aan het eind van de leergang scoorde deze klas veel beter dan de overige klassen die les hadden gehad van wel een goede docent. Omdat de docent zo slecht was, hadden de leerlingen samen een heel prettige, nieuwe werkvorm gevonden waarmee ze veel beter scoorden. Een kwestie van omdenken.
Dit verhaaltje staat op de site omdenken.nl als voorbeeld van een typisch geval van omdenken. Volgens die site is omdenken gewoon een kwestie van doorzetten. Stug volhouden, ergens voor gaan en erin geloven. Ruikt u al onraad? Het tenenkrommende taalgebruik op de site verraadt al dat het mens- en wereldbeeld hoogst optimistisch is en bovenal onrealistisch. Je kunt het, tjakka!
De hedendaagse werkcultuur is vergeven van dit soort de realiteit verdoezelend taalgebruik, dat vooral tot uiting komt op scholingsdagen en hei-exercities. Het doet me denken aan de denkterreur in Aldous Huxley’s Brave new world en aan de Nieuwspraak uit de klassieker 1984 van George Orwell.  
Een van de middelen waarmee de Partij (Big Brother is watching you!) de burgers onder de duim houdt  is een nieuwe taal, de 'Newspeak'. Nieuwspraak is een ingedikte vorm van de Engelse taal, waarin de Partij ervoor heeft gezorgd dat alle woorden die een negatieve werking voor haar zouden kunnen hebben, zijn geschrapt of een andere betekenis gekregen hebben. Het onder woorden brengen van 'misdenk' (Nieuwspraak voor 'onjuiste meningen') wordt hiermee bij voorbaat onmogelijk gemaakt. 1984 is daarmee ook een boek over taal en semantiek. Wanneer woorden hun betekenis verliezen en mensen niet over voldoende woorden beschikken om hun gedachten uit te kunnen drukken, kunnen zij niet alleen niet meer spreken maar ook niet meer denken.
Wanneer we elkaar voortdurend wijs maken dat problemen niet bestaan, maar juist mogelijkheden zijn om je talenten en kwaliteiten op bot te vieren, dan verdoezelen wij de realiteit. Hierbij vindt een opmerkelijke verschuiving van focus plaats: namelijk van het probleem naar degene die nu plotseling probleemeigenaar wordt genoemd. Indien hij (m/v) er niet in slaagt om het probleem op te lossen, is hijzelf het probleem geworden. In het onderwijsveld zijn hier genoeg voorbeelden van. Denk maar eens aan die ongemotiveerde klas, die zelfs een goede leraar niet aan de gang krijgt. Er gaat een schijnwerkelijkheid ontstaan, net als in 1984 en in Brave new world.

zaterdag 2 maart 2013

If you can’t do, teach

Onze Engelse buren hebben van die leuke cynische en morbide zegswijzen. Zo omschrijven ze het liggen in je graf na de dood met Pushing up the daisies. (Louis ;) Plastischer dan dit kun je het chemische proces dat zich down under moet afspelen niet uitdrukken, en dan zit daar bovendien nog die Fawlty towers humor in. Daar steekt ons ‘door de wormen opgevreten worden’ maar prozaïsch bij af. Ook de aanduiding ‘rijke stinkerds’ voor de beroemdheden die in oude kathedralen begraven lagen,  – inderdaad je kon ze ruiken: memento mori! - , klinkt nogal lomp.
Voor het onderwijsveld kennen onze Britse vrienden en vriendinnen ook een leuke:  If you can’t do, teach. De meest gebruikelijke uitleg van dit adagium is: als je niets kunt, kun je altijd nog gaan lesgeven. De oorsprong van de gevleugelde uitspraak is onzeker, maar zeer waarschijnlijk stamt ie uit universitaire kringen, waar mensen die het academische niveau niet aan konden het advies kregen om de alma mater de rug toe te keren en maar les te gaan geven op middelbare scholen of het beroepsonderwijs.
Er bestaat ook een kortere variant: If you can’t teach. Deze heeft de eerdere betekenis maar bovendien een nog tragischer bijbetekenis: wat, als je ook niet kunt lesgeven? Dan blijft er helemaal niets meer van je over. Leraar zijn is een tragisch beroep, want du moment dat je het niet meer kunt, val je over de rand en beland je in de kanslozen-kaartenbak op het arbeidsbureau.
Oscar Wilde zei: “Everybody who is incapable of learning has taken to teaching.” Deze uitspraak is een variant op die van hierboven en paradoxaal. Een leraar zou toch bij uitstek iemand behoren te zijn die zijn studenten leert te leren. En het dan zelf niet kunnen?! Misschien schuilt er toch de waarheid in dat je meestal beter kunt uitleggen wat je niet kunt, dan wat je wel kunt. En dat studenten van dit slechte voorbeeld juist leren.
Aristoteles is positiever, wanneer hij zegt dat degenen die iets wéten dit in de praktijk brengen, maar dat degenen die ook echt iets begrijpen dit onderwijzen. Leren op school vindt toch vaak op een meta-niveau  plaats: verwondering en bewondering wekken (voor het vakmanschap), inspiratie opdoen, enthousiasmeren, horizonten verruimen: de geest kiest het ruime sop. Maar hoe we dat doen en hoe dit gebeurt blijft deels onduidelijk. Daar heeft de onderwijskunde ook geen afdoende antwoord op. Einstein legde de bal wat dit betreft praktisch volledig bij zijn studenten;  “I never teach my pupils, I only attempt to provide the conditions in which they can learn.” En Plato zegt in zijn De Republiek: “Lichamelijke oefening, ook al gebeurt dit onder dwang, schaadt het lichaam niet; maar kennis die is verworven onder dwang blijft niet hangen.”

De citaten heb ik o.a. gevonden op www.goodreads.com