zaterdag 25 januari 2014

T&R

Taal en rekenen staan in het (v)mbo en dus ook bij ons weer volop in de schijnwerpers, na voorheen jarenlang uit het zicht te zijn geweest. Toch zien we deze goede ontwikkeling nog lang niet voldoende in de opleidingsplaatjes terug. De inroostering van lesuren taal en rekenen is nog steeds zuinig te noemen. Het moet gezegd dat dit deels ook te wijten is aan voldoende vakbekwaam personeel op dit terrein, ondanks de scholing die er sinds enige tijd plaatsvindt. Gezien het feit dat vanaf het schooljaar ’15-’16 T&R gaat meetellen voor de diplomering is een overtuigend proactieve, dus aanvallende houding op zijn plaats.

Een defensieve opstelling voert echter in het debat nog maar al te vaak de boventoon. Het jij-bakken naar de toeleverende opleidingen is niet van de lucht. Bij Fontys-pabo, met wie mijn school een samenwerkingsverband heeft in de vorm van een lesprogramma dat toe leidt naar  de taal- en rekentoets voor het hbo, hoor ik geregeld dat het mbo te weinig inzet toont op het gebied van T&R. En op elke mbo-studiedag hoor ik wel weer de klacht dat het vmbo te weinig doet en voornamelijk taal- en rekenzwakke leerlingen aflevert. Op zich begrijpelijk maar voor een zichzelf respecterende onderwijsinstelling een testimonium paupertatis, een blijk van onvermogen. In dit perspectief past ook het recente voorstel om twee soorten mbo-diploma’s te gaan uitgeven, een mét doorstroomrecht naar hbo en een zonder; een slim construct, maar niet erg elegant. Zeker niet voor onze voor discriminatie hypergevoelige studenten, voor wie status in de vorm van een zo hoog mogelijk diploma een heilige zaak is.

Beter ware het om het aantal lesuren fors op te hogen: een dagdeel (vier klokuren) taal en een dagdeel voor rekenen. In deze lessen vindt intensieve instructie en interactie plaats en staan de digitale programma’s op het tweede plan, in die zin dat ze slechts ondersteunend zijn en niet les-werkvorm bepalend. Daarnaast wordt het volgen van taal- en rekenworkshops, indien noodzakelijk voor de student, als verplicht voorgeschreven. Het te verwachten argument dat we daar de mensen niet voor hebben is eenvoudig te weerleggen: dan haal je ze gewoon binnen.

zondag 19 januari 2014

Idols

In het schooljaar 1958-1959 was schrijver dezes de beste van een zogenaamde ongemengde lagere-schoolklas, die bestond uit veertig leerlingen; jongens. Hij weet dit nog zo goed, omdat het de eerste en tegelijk ook de laatste keer was dat hij ergens de beste in was. Hierbij moet buiten beschouwing gelaten worden het gegeven dat zijn echtgenote hem eens als de beste uit de toentertijd tweeënhalf miljard mannen in de wereld uitverkoren heeft. Nu is dit laatste een typisch geval van framing, - een gewenste en dus beperkte voorstelling geven van -, want haar keuze was feitelijk gelimiteerd, zoals dat in de partnerkeuze voor bijna ieder van ons geldt.

In de loop van de schoolloopbaan van ondergetekende was er sprake van een gestage daling op de klasse-ranglijsten, totdat het onderwijsveld er uiteindelijk mee ophield en hij tot een ongedefinieerde middenmoot ging horen. Dat deed trouwens iedereen, want uitblinkers mochten in het onderwijs niet meer worden onderscheiden, want pedagogisch en didactisch onverantwoord. En schadelijk voor de kinderziel en onnodig stigmatiserend met betrekking tot afkomst en milieu bovendien, want je zou maar tot de kneuzen behoren die zich in de kelders van de ranglijsten ophielden.

Kortom, sinds de jaren zestig was er op school niemand meer de beste, maar waren we officieel allemaal even goed. Intussen wist iedereen wel beter, maar een leerling als excellent betitelen werd uitermate onkies gevonden. Op de basisschool waar een van mijn kinderen in de jaren tachtig schoolging werden zelfs geen punten meer gegeven. Een voor veel ouders onbevredigende gang van zaken. Zij wonnen echter het pleit niet.

De jeugd van tegenwoordig is weer dol op ranglijsten, net zoals hun voorouders dat ook waren. Maar het onderwijsveld geeft hierin nog niet thuis. Wel zie je dat op universiteiten steeds vaker weer aan de poort geselecteerd wordt en postmasters en university colleges dragen zorg voor een verdere selectie. Maar in het hbo en mbo blijft het muisstil op dit gebied. Daar blijft excelleren en selecteren geframed als iets onkies. En dat is jammer, want behalve schadelijk-zijn voor de kinderziel kan iemands uitzonderlijke prestatievermogen prijzen, hem of haar een enorme stimulans geven. Niet alleen aan de laureaat, maar ook aan de anderen die zich willen onderscheiden en zich willen meten met medestudenten.

Met ondergetekende is het uiteindelijk wel goed gekomen. Die eerste plaats bleek uiteindelijk toch  een richtpunt.

zondag 12 januari 2014

Taalvernevelaars

Onlangs heeft de taalprofessor Jan Renkema afscheid genomen van zijn leerstoel aan de Universiteit van Tilburg. De beminnelijke taalprof is bij een groot publiek bekend als de auteur van de Schrijfwijzer, hét taaladvies boek voor correct Nederlands. Deze taalbijbel is met vaart en zwier geschreven en ook nog eens met de nodige humor. Hij is geen taalvitter, benadrukt Renkema in zijn afscheidsinterview in Onze Taal, het levendige vakblad voor de Nederlandse-taaldocent. Taalregels moeten de communicatiewerkelijkheid volgen, en niet andersom. Maar dat moet ook weer niet als een op de voet volgen gebeuren;  met de nodige afstand dus. Voorlopig blijft ‘hun lopen naar huis’  een stijlfout.


Een overgroot deel van de Schrijfwijzer is ingeruimd voor tekstkwaliteit, waarmee Renkema de stijl bedoelt waarin taal geschreven en gesproken wordt. Hij doelt hiermee op taalidioom, - hoe zeggen we het in correcte zinnen en uitdrukkingen -, op moeilijk taalgebruik, verhullend taalgebruik en modieus taalgebruik. Een voorbeeld van incorrect taalidioom is het verhaspelen van uitdrukkingen en gezegden, zoals ‘dat klopt als een bus’. Wat een contaminatie is van ‘dat klopt als een zwerende vinger’ en ‘dat sluit als een bus’. Of: ‘een blind paard kan de was doen’. (Deze uitdrukking mag u zelf ontwarren.)

Renkema is dertig jaar geleden door wijlen Anne Vondeling, oud-voorzitter van de Tweede Kamer, naar Den Haag gehaald om politici te scholen in het vermijden van moeilijk en verhullend taalgebruik. Hij krijgt sindsdien ook de Troonrede ter correctie voorgelegd, opdat die ook voor de gewone burger duidelijk wordt. Hij ontwierp hiervoor de moeilijke-taaldetectoren de  taalslalom (om omslachtige formuleringen mee aan te wijzen) en de taalmistmachine (om inhoudsloze uitdrukkingen  die deskundigheid pretenderen mee te ontmaskeren). Een variant van beide vinden we terug in de bullshitbingo, die het moderne managementjargon op de korrel neemt.

De Schrijfwijzer ruimt ook een paragraafje in voor eigentijds taalgebruik, waarmee de spreker of schrijver, als bij de tijd zijnde,  in de smaak wil vallen bij zijn publiek. De politieke taal staat er bol van: ‘plaatje, groen licht geven, inkleuren, dat hoort u mij niet zeggen, dat zijn uw woorden, doe ’s normaal man’.  En natuurlijk kent ook het managementjargon hiervan zijn overbekende voorbeelden: ‘handen en voeten geven, implementeren, denkers en doeners’, etc. Het laatste heeft sinds enige tijd ook een vervreemdend soort taalgebruik uit de New Age-scene overgenomen. In een A-4’tje dat onder de deelnemers aan het in december vorig jaar georganiseerde OGT-symposium ‘Vitaal blijven werken’ werd verspreid, wemelt het van de woorden: ‘missie, passie, win-win, inspiratie, in je kracht staan’, etc. 
Deze vormen van taalverneveling, - uitdrukking van Jan Renkema in de Schrijfwijzer  -, bevorderen niet de duidelijkheid en het leesgemak.


 


 


 


 

woensdag 8 januari 2014

Dictee, doe je mee?

Aan het begin van dit schooljaar kreeg ik van een uitgeverij een presentje toegestuurd in de vorm van een boekje met dictees. Qua niveau(s) helemaal Meijerink-proof: 1F, 2F, 3F, en zelfs 4F. Voor de niet-taaldocenten zijn deze codes waarschijnlijk abracadabra, maar de ingewijden weten dat het hier om de taalniveaus van pré-vmbo tot en met hbo gaat. De directeur nam na vijfentwintig jaar afscheid en in zijn boekje keek hij in zijn Voorwoord terug op de tijd waarin hij als ooit als professional begonnen was. Dat bleek als docent te zijn. Maar in het onderwijsveld had hij het als steile taaldocent, die overtuigd was van het belang van traditionele deelvaardigheden als spelling, grammatica en stijl niet lang uitgehouden, omdat toen in de jaren tachtig de twijfelachtige zegetocht begon van het vak Nederlandse taal als communicatievak. Waarbij voor het gemak maar die traditionele vaardigheden overboord werden gegooid, als niet ter zake doende. Sommige communicatie-zeloten schreven zelfs  kommunikaatsie.
Als uitgever had de vertrekkend directeur in de loop der jaren steeds weer (en meer) traditionele taalvaardigheden in zijn methodes ge- en verstopt en zijn boekje met dictees vormde de kroon op zijn missiewerk, want in de loop der tijd werd het belang van de traditionele taal-trojka gaandeweg weer onderkend en erkend. Aandacht voor spelling, grammatica en stijl bevordert het zorgvuldig (lees ook: zindelijk) denken en formuleren. In zijn boekje breekt hij dan ook de lans voor het weer invoeren van het dictee in de taallessen op v.o. en mbo. Op de basisscholen bleek daar nog altijd voldoende aan gedaan te worden, maar daarna hield het op.
In het Onderwijsblad van 14 december zegt een taaldocent, die al dertig jaar in het vmbo en het mbo werkt, dat het met de traditionele taalvaardigheden van haar leerlingen abominabel gesteld is. Zij ziet twee belangrijke oorzaken. Ten eerste is er lange tijd geen plaats voor ingeruimd in de eindtermen én vooral de digitale communicatie leidt tot een rampzalige taalvervuiling. Leerlingen zien de hele dag door taalfouten op hun schermpjes. Toch maar weer eens dictee ingevoerd, en wat blijkt: de leerlingen reageren enthousiast. Er zit een spel- en strijdelement in (wie heeft de minste fouten) dat hun aanspreekt.
Die gelukkige ervaring ken ik zelf ook. Een aantal jaren terug heb ik het dictee weer ingevoerd in mijn lessen. Eerst hield ik het nog bij losse woorden, maar nu neem ik zelfs dictees met hele zinnen af. En ze vreten het! Vlak voor kerst heb ik het wonderschone en ook als ironisch bedoelde Nationale Dictee, geschreven door Kees van Kooten, afgenomen in enkele klassen Onderwijsassistent (niveau 4). De leerlingen vonden het leuk om te doen en gemiddeld deden ze het niet eens zo slecht. Geïnteresseerd? www.dictees.nl