zaterdag 28 maart 2015

Vergeetverzoek

Een vergeetverzoek is een verzoek van een persoon aan een zoekmachine om gevoelige informatie over hem (of haar) te verwijderen uit de zoekresultaten. Door het steeds meer delen van zaken komen er soms berichten op het internet die niet wenselijk zijn, of onwaar zijn. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor mensen. 

Vergeetverzoek is tweede geworden in de woord-van-het-jaarverkiezing 2014. Eerste werd jihadstrijder. Zoals vele woorden kan het vergeetverzoek meerdere betekenissen hebben of krijgen. Zo kan het bijvoorbeeld ook duiden op een verzoek dat je vergeten bent. In de school mailtjes die ik dagelijks ontvang wil er wel eens eentje door de mazen van het net glippen. Daarom delete ik geen enkel mailtje, behalve die overduidelijk spam zijn. Zo heb ik al menig verzoek uit de rivier de Lethe van de verdrinkingsdood gered, ofwel: aan de vergetelheid ontrukt.

De derde betekenis van vergeetverzoek duidt op een verzoek om iets te vergeten, wat natuurlijk een paradox inhoudt. Die is van hetzelfde soort als het verzoek om ergens niet aan te denken. Je denkt dan juist nog sterker aan iets, en zo gaat het ook met een verzoek of bevel om iets te vergeten. Probeer het maar: denk niet aan een roze olifant!

Overigens kun je jezelf wel een vergeetverzoek geven dat daadwerkelijk door je wordt opgevolgd. Dat gebeurt dan echter stilzwijgend, en dan blijk je zelfs in staat te zijn om die grote roze olifant bij je in de kamer niet te zien. Een typisch geval van wegkijken wordt het dan en dat gebeurt vaker dan je lief is. We houden veel onder de pet.

Een laatste betekenis kan erop duiden dat je verzocht wordt het ergens maar niet over te hebben, omdat het bijvoorbeeld verboden, ongepast of pijnlijk voor je gesprekspartner zou zijn. Typisch geval van no hear, no say! Of liever in dit geval omgekeerd.

zondag 22 maart 2015

Gezocht: leraar Duits*)

Jemand mußte Josef K. verleumdet haben, denn ohne daß er etwas Böses getan hätte, wurde er eines Morgens verhaftet. Die Köchin der Frau Grubach, seiner Zimmervermieterin, die ihm jedenTag gegen acht Uhr früh das Frühstück brachte, kam diesmal nicht. Das war noch niemals geschehen. K. wartete noch ein Weilchen, sah von seinem Kopfkissen aus die alte Frau, die ihm gegenüber wohnte und die ihn mit einer an ihr ganz ungewöhnlichen Neugierde beobachtete, dann aber, gleichzeitig befremdet und hungrig, läutete er. 

Sofort klopfte es und ein Mann, den er in dieser Wohnung noch niemals gesehen hatte, trat ein. Er war schlank und doch fest gebaut, er trug ein anliegendes schwarzes Kleid, das, ähnlich den Reiseanzügen, mit verschiedenen Falten, Taschen, Schnallen, Knöpfen und einem Gürtel versehen war und infolgedessen, ohne daß man sich darüber klar wurde, wozu es dienen sollte, besonders praktisch erschien. 

»Wer sind Sie?« fragte K. und saß gleich halb aufrecht im Bett. Der Mann aber ging über die Frage hinweg, als müsse man seine Erscheinung hinnehmen, und sagte bloß seinerseits: »Sie haben geläutet?« »Anna soll mir das Frühstück bringen«, sagte K. und versuchte, zunächst stillschweigend, durch Aufmerksamkeit und Überlegung festzustellen, wer der Mann eigentlich war. Aber dieser setzte sich nicht allzulange seinen Blicken aus, sondern wandte sich zur Tür, die er ein wenig öffnete, um jemandem, der offenbar knapp hinter der Tür stand, zu sagen: »Er will, daß Anna ihm das Frühstück bringt.« Ein kleines Gelächter im Nebenzimmer folgte, es war nach dem Klang nicht sicher, ob nicht mehrere Personen daran beteiligt waren. 

Obwohl der fremde Mann dadurch nichts erfahren haben konnte, was er nicht schon früher gewußt hätte, sagte er nun doch zu K. im Tone einer Meldung: »Es ist unmöglich.« »Das wäre neu«, sagte K., sprang aus dem Bett und zog rasch seine Hosen an. »Ich will doch sehen, was für Leute im Nebenzimmer sind und wie Frau Grubach diese Störung mir gegenüber verantworten wird.« Es fiel ihm zwar gleich ein, daß er das nicht hätte laut sagen müssen und daß er dadurch gewissermaßen ein Beaufsichtigungsrecht des Fremden anerkannte, aber es schien ihm jetzt nicht wichtig. 

*) tv-journaals 21 maart

vrijdag 6 maart 2015

Stoelendans

Niet de bodem zoals in Groningen begint te schuiven binnen onze organisatie maar het plafond: het management als bewegende plafonddelen in het Huis. Horizontale mobiliteit is de term die het Bestuur daarvoor heeft verordend. Intussen zijn twee directeuren van hun stoel opgestaan, en één heeft haar nieuwe zetel ingenomen en de andere doet dat binnenkort.
 
Heel gezond voor de organisatie zo’n doorstroming in de top. Als een directeur (te) lang op zijn stoel blijft zitten loopt de school het gevaar zijn rijkgeschakeerdheid te verliezen. Boss knows best! En hij (m/v) wordt hierin bevestigd door de kring van functionarissen die hij om zich heen verzameld heeft in de loop van de tijd. Het gaat natuurlijk ook anders binnen onze schoolorganisatie: er zijn directeuren die zo verstandig zijn dat ze een kritische kring om zich heen verzamelen. Dat houdt iedereen scherp. Organiseer je eigen tegenspraak luidt het new-school bestuursdevies tegenwoordig.
Opvallend geluid in de wandelgangen: ‘Eigenlijk hebben we helemaal geen directeur nodig.’ Dit wordt gemeend en zonder dedain gezegd. Een nieuwe lente een nieuw geluid? Is het proces van resultaatverantwoordelijkheid zover doorontwikkeld dat docenten en dienstverleners dat met droge ogen kunnen zeggen? 

Een interessante en intrigerende vraag. Je hoort er wel vaker over tegenwoordig: de nieuwe ‘managementloze’ organisatie. Er kan in elk geval geconstateerd worden dat het managementdenken, zeker in het onderwijs, op zijn retour is. Deze beweging past in een andere ontwikkeling waarin het piramidale bestuursmodel ingeruild wordt voor het bestuurlijk trechtermodel. Waarover een volgende keer.

Een ander belangrijk signaal is dat er de behoefte ontstaat dat er niet alleen horizontaal bewogen zou moeten worden maar dat ook interne verticale mobiliteit wenselijk is. Als er alleen gevist wordt in een vijver die al een tijd niet meer echt ververst is dan bevordert dat niet de gezondheid van de organisatie. Elk organisme heeft geregeld vers bloed nodig. 

Daarnaast is er de kritiek op het old school denken van de bestuurscultuur dat zegt dat de manager / directeur  in principe overal plaatsbaar moet zijn. Het gaat weer om de inhoud! Een directeur moet ook echt iets met het onderwijs van zijn school hebben en moet er als expert in thuis zijn. Het is daarom toe te juichen dat directeuren en bestuurders schoorvoetend de lestaak weer beginnen op te pakken. Zo old school, dat het weer new school wordt.



zondag 1 maart 2015

Werk ze!

Mijn collega Ad de Boer vroeg mij eens uit te zoeken hoe een uitdrukking als ‘Werk ze!’ in elkaar steekt. Met mij deelt hij de liefde voor de eigenaardigheden van de Nederlandse taal. Terwijl ik mijn studenten regels en finesses van de Nederlandse taal tracht aan te leren, laat Ad hen in zijn lessen creatief vorm aan de taal geven: in woord, beeld en geluid.

We staan er nooit bij stil, maar uitdrukkingen die we doodgewoon vinden en we dus talloze malen gebruiken, blijken verduiveld moeilijk in elkaar te zitten, taalkundig. Ik verklap al vast dat de taalgeleerden er niet uit zijn, uit dat ‘Werk ze!’. Ook andere analoge constructies zijn overigens mogelijk: ‘Eet ze!’ ‘Slaap ze!’ ‘Wandel ze!’ Et cetera.
Na enig onderzoek, o.a. in het vaktijdschrift Onze Taal en in de ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst), hét handboek voor de regels van de Nederlandse syntaxis, blijkt de uitdrukking bij twee soorten werkwoorden mogelijk. Ten eerste bij onovergankelijke werkwoorden. Werken en slapen zijn onovergankelijke (intransitieve) werkwoorden; ze kunnen geen lijdend voorwerp bij zich hebben. Je kunt bijvoorbeeld niet zeggen: ‘Ik werk een tafel’, wél ‘Ik timmer een tafel’. Je kunt natuurlijk wel zeggen: ‘Ik werk een uur.’, maar in dat zinnetje is ‘een uur’ een bijwoordelijke bepaling van tijd: ‘Ik werk gedurende een uur.’ Toch lijken werken en slapen een lijdend voorwerp bij zich te hebben: ‘Werk ze!’, ‘Slaap ze!’. Maar waar staat dat ‘ze’ dan voor?
In de uitdrukking ‘Eet ze!’ is eten echter een overgankelijk (of transitief) werkwoord; het kan een lijdend voorwerp bij zich hebben. Bijvoorbeeld: ‘Ik eet een appel.’ Nu blijkt de uitdrukking ‘Eet ze!’ alleen mogelijk bij die transitieve werkwoorden die ook zonder lijdend voorwerp in een zin kunnen optreden. Je kunt zowel zeggen als zin ‘Ik eet.’ als ‘Ik eet een appel.’ De laatste twee woordjes vormen het lijdend voorwerp. Je kunt echter niet zeggen: ‘Maak ze!’ in de analoge betekenis van ‘Eet ze!’ Het transitieve werkwoord maken kan niet zonder een lijdend voorwerp in de zin. ‘Ik maak’ als zin is geen goed Nederlands, want onvolledig.
Maar waar slaat dat ‘ze’ nou op in bijvoorbeeld ‘Werk ze!’? Hierover las ik verschillende verklaringen die ik allemaal nogal vergezocht vond. Ik ga er dan ook verder niet op in, ze zouden overigens voor deze blog te ver voeren. Lees daarom Onze Taal, jaargang 1998, nr. 7/8, blz. 192-194. Makkelijk op de site van Onze Taal terug te vinden.
Zelf kom ik er niet uit. Ik heb telkens het gevoel dat de verklaring op het puntje van mijn tong ligt, maar ze komt maar niet over mijn lippen. Wordt vervolgd.