zondag 26 juni 2016

Associate Degree als hulpmotor

Hoe mijn mbo-leerlingen het in het hbo zullen gaan doen is voor mij een black box. Op een paar uitzonderingen na heb ik geen idee of ze het daar gaan redden. Ruim 90% van mijn leerlingen in hun laatste schooljaar gaat straks naar het hbo. Ik gebruik met opzet het woord leerlingen in het mbo om daarmee het onderscheid met studenten in het hbo ook ‘letterlijk’ zichtbaar te houden. Als ik op recente publicaties hierover moet afgaan, gaat een groot deel van mijn leerlingen het in het hbo niet redden. De cijfers zijn weinig hoopvol om niet te zeggen dramatisch. Trouw schreef vorige week dat nog niet de helft van de voormalige mbo-leerlingen na vijf jaar een diploma van een vierjarige bachelor behaald heeft. Een kwart van hen stopt al na het eerste hbo-studiejaar. 
 
De horde mbo-hbo blijkt voor hen te hoog. Werden ze op hun mbo-school intensief begeleid, zo niet gepamperd, op hun hbo-instelling staan ze er zo goed als alleen voor. Dit wordt bevestigd door oud-leerlingen die ik zo nu en dan spreek. De overgang tussen het op de praktijk gerichte mbo en het meer abstract-theoretische hbo is erg groot. Het leerklimaat op veel mbo-scholen is weinig intellectueel en te informeel. Alles staat ten dienste van het praktisch handelen in het beroep, waarbij vooral instrumentele vaardigheden worden aangeleerd, maar te weinig ervan wordt geabstraheerd door middel van theorielessen en theoretische reflectie. Het laatste is een absolute voorwaarde voor het kunnen slagen in het hbo. 

De verwachting is dat de theoretische eisen voor het beroep alleen maar zullen toenemen en hoger zullen worden, omdat veel mbo-beroepen vanwege automatisering en digitalisering in de toekomst zullen verdwijnen. Dit proces is al in volle gang. Daarnaast hapert de emancipatormotor die mbo en hbo eens waren. Plekken waar vroeger arbeiderskinderen hun vlucht naar voren maakten, om sociale stijgers te worden. Het sociale en culturele kapitaal van thuis ziet in onze tijd de bodem van de schatkist. De thuissituatie blijkt voor veel, ook van mijn eigen leerlingen, dermate complex en staat zo haaks op het rustige en beschaafde milieu op school, dat het voor hen eerder een sta-in-de-weg en een rem vormt voor hun ontwikkeling. 

Het lichtpuntje in deze sombere korte schets vormen de ‘associate degree’-opleidingen die her der in den lande worden ingericht en opgestart. Een opleiding van twee jaar in het hoger beroepsonderwijs in samenwerking met het middelbaar beroepsonderwijs, bedoeld om het gat tussen mbo-4 en bachelorniveau te dichten. Eerdaags gaan wij ook een samenwerkingsverband aan.

maandag 20 juni 2016

Dolce Paula

Telkens als ik mevrouw Sukel zie klinkt in mijn hoofd het liedje uit de verre jaren zestig van de vorige eeuw van de Italiaans-Belgische zanger Adamo: Dolce Paula. Het is een liefdesliedje; wat de songtitel al verraadt. Sommige vrouwen zullen dit begin van een afscheidswoordje bij het vertrek van een vrouwelijke professional werkzaam op bestuursniveau met enig ongemak lezen: zaken gaan immers voor het meisje. Maar vanwege de poëzie die erin in de zinnen doorklinkt, vind ik ze toch op hun plaats. Dolce Paula.
 
Mevrouw Paula Sukel, sinds jaar en dag lid van het college van bestuur treedt terug, doet een stapje terug. Maar, om met de dichter Rutger Kopland te spreken: voor Paula is weggaan een soort van blijven, ‘niemand neemt afscheid want ze gaat niet weg’. Voorlopig althans. Het ligt in de bedoeling dat zij na haar terugtreden een andere plek in de organisatie gaat innemen, zoals dat zo helder verwoord is in bestuurdersjargon. Welke nieuwe hotspot zou dat kunnen zijn? Dolce Paula.

Paula kwam zo’n twintig jaar terug in het college van bestuur van dit nieuwe ROC. Sommigen zeiden dat ze als een van de eerste vrouwen erin geslaagd was door het glazen plafond van een grote onderwijsorganisatie heen te breken. Als excuustruus, zoals dat vilein door anderen werd gesuggereerd. Het eerste was waar, het laatste was slechts een ironisch om niet te zeggen cynisch  statement. Dolce Paula.

Baarde haar aantreden opzien, haar optreden als bestuurslid bleek vervolgens ingetogen. Een stille intelligente kracht. Nuchter maar niet zonder humor, maar die straalt meestentijds alleen vanuit haar ogen.  Ze wenst niet op te vallen, ongeveer zoals oud-politicus Frits Bolkenstein recepties mijdt, want daar heeft hij de pest aan. Paula houdt ook niet van formeel gedoe, waaronder het handjes schudden. Dolce Paula.

Hoe deed ze het als lid van college van bestuur? Van mij als schoolfrik en kritisch OR-lid krijgt ze een acht (cum laude toch), en geen hand maar een zoen tot besluit.

Dolce Paula.




zaterdag 11 juni 2016

PIZ (1)

Nu de datum van mijn pensioen (in het najaar) dichterbij komt, denk ik bij wijze van PIZ-training (Waarom organiseren wij die ook niet?) aan de tijd toen ik in het onderwijsveld binnen kwam gewandeld. Ruim dertig jaar geleden. Afscheid nemen is een beetje sterven, en een PIZ-training is rouwverwerking voor de houdbaarheidsdatum. (PIZ betekent: Pensioen In Zicht.) Een goede vriend van me die als docent Nederlands bij Fontys werkt, heeft onlangs een driedaagse PIZ-training in een luxe wellnessachtig resort bij Maastricht genoten. ‘Het helpt echt!’, was zijn enthousiaste commentaar, want evenals ik vertrekt hij node.  
 
Hoe zag het onderwijs er dertig jaar geleden uit? Welnu, het was kleinschaliger, minder bureaucratisch, minder vervreemdend, maar in de omgangsvormen (docent-student, collegiaal) een tikje formeler. Leuker? Beter? Dat is de vraag. De herinnering is ’s mens’ grootste bedotter. Lees: De heimweefabriek van Douwe Draaisma. Wat in elk geval leuker en beter lijkt is het feit, dat ik toen een stuk jonger was dan nu. Het sneue is dat ik me daar toen helemaal niet van bewust was. Ik was nog volop bezig mezelf uit te vinden, na een wat uit de hand gelopen studententijd. Dat laatste kon toen nog. Langstudeerders zoals ik, Maxim Verhagen en Mark Rutte (ofschoon geen babyboomer)  schoven de tijd van volwassen worden liever voor zich uit. Lees: De adolescentenmaatschappij van de Amerikaanse schrijver Robert Bly. 

Maar goed, het onderwijs toen dus. Er was nog een taakbeleid met ballen, dat niet weg gerationaliseerd was met drogredenen als vrije model en resultaatverantwoordelijkheid. Ik kom hierop omdat vorige week de Tweede Kamer een motie heeft aangenomen waarin ernaar gestreefd wordt om docenten in het voortgezet onderwijs (Het mbo wordt nergens genoemd.) maximaal 20 uur les te laten geven in de week. Door docenten voortaan maximaal 20 uur per week voor de klas te laten staan, zouden ze meer tijd kunnen besteden aan de kwaliteit van het onderwijs. Nu ligt teveel de nadruk op het aantal lesuren in plaats van op de kwaliteit van de les.

Wordt vervolgd. Lees: Van oude mensen de dingen die voorbijgaan van Louis Couperus.


zaterdag 4 juni 2016

Coming out

“Ik heb geen auto en geen rijbewijs en ik ben voornemens zonder auto en zonder rijbewijs te sterven, wat niet wegneemt dat ik af en toe weleens in een auto zit.” Zo begint Arnon Grunberg zijn column ‘Tankstations’ in de VPRO-gids van vorige week. Herkenning: ik heb ook geen auto noch heb ik een rijbewijs. Ofschoon ik in een ver verleden wel honderd rijlessen heb genomen. Nadat ik voor de vijfde keer voor het rijexamen gezakt was, besloot ik mezelf een adempauze te geven. Die pauze duurt nog steeds voort, en is daarmee geen pauze meer maar is van uitstel afstel geworden. Mijn vrouw heeft wel een rijbewijs, evenals mijn drie kinderen. 
 
Mijn eega rijdt al veertig jaar prima en is zo sportief mij mijn ‘klein gebrek’ niet euvel te duiden. Ik zit vaak bij mijn vrouw in haar auto. Naast haar gezeten heb ik al heel wat boeken gelezen. Ik schaam me er nu niet meer voor geen rijbewijs te bezitten, vind het zelfs een beetje stoer. Mijn afwijking maakt me tegelijk bijzonder. En Arnon Grunberg, Jan Siebelink en een prof van Tilburg University die ik toevallig ken, hebben ook geen rijbewijs.  Maar diep vanbinnen vond ik mezelf toentertijd maar een mietje en besloot ik van mijn gebrek een deugd te maken. Ik voerde het milieu als rationalisatie en drogreden op waarom ik geen auto reed, waarbij ik verzweeg dat ik honderd rijlessen had gehad. Menselijk al te menselijk. 

In een bepaald jaar gaf ik taalles aan mbo-leerlingen van de opleiding Autotechniek. Aardige jongens. In hun klaslokaal rook het altijd naar smeerolie. Vond ik lekker ruiken, want ik ben geen autohater. In tegendeel. Als ik auto zou kunnen rijden, reed ik in een Mercedes Sport. Ik wist een jaar lang het onderwerp rijbewijs te mijden, en als de automonteurs in opleiding mij vroegen welke auto ik reed, noemde ik het merk van de auto van mijn vrouw. Dat was toen een Renault 4. Daar lachten mijn automonteurs in de dop wat smalend om. Hadden ze wel gedacht, want ik had in die tijd een ziekenfondsbrilletje op.