In het krantenbericht omschreven galerijbewoners de uit
Suriname afkomstige Thérèse Hiwat als een vriendelijke en lieve vrouw. Ik kende
Thérèse vaag via via als een collega die werkzaam was op de School voor
Educatie. Tot die avond dat ze bij mij thuis op bezoek kwam en ik haar leerde
kennen als een beminnelijke en ietwat deftige mevrouw. Zij sprak uiterst verzorgd
Nederlands en was kennelijk nog van de oude school.
Mijn vrouw had Thérèse uitgenodigd om wat meer te weten te komen over Suriname en dan met name Paramaribo, waar we een dag of tien zouden verblijven, om onze dochter te bezoeken die daar stage liep.
“Loopt ze in Paramaribo stage?”, klonk het bezorgd. Volgens Thérèse was de hoofdstad van Suriname not the place to be voor jonge studentes. Het was in die stad niet overal even veilig, moesten we weten. Dat bleek overigens achteraf gelukkig mee te vallen. Wij ontmoetten in Suriname een dochter die het reuze naar haar zin had in de hoofdstad, en bovendien door haar hospes nauwlettend werd gechaperonneerd.
In Suriname kwamen we tijdens een tocht het binnenland in terecht in een indianenresort waar ook een lagere school gevestigd bleek. Daar
beleefden we een reisje terug in de tijd, toen we de tekst van een liedje van
Annie M.G. Schmidt op het bord in een klaslokaal uitgeschreven zagen: Dikkertje Dap, zat op de trap, ’s morgen vroeg, om kwart over zeven...
Een jonge vrouw organiseerde enkele weken terug een stille tocht uit protest
tegen de gewelddadige dood van haar oud-docent Nederlands. Tilburg bleek voor Thérèse Hiwat uiteindelijk not the place to be.