zaterdag 17 december 2011

Goudkarpers

Sinds enige tijd hebben we een kweekvijver. Collega´s die meer in huis hebben dan het gemiddelde worden opgeleid om door te groeien binnen ROC Tilburg. Waar groeien ze naar toe? Nou, naar management- en staffuncties, projecttaken. Het is een prima initiatief van PZ om talentrijke en ambitieuze mensen in onze organisatie een reële kans te geven om carrière te maken. Zeker in deze tijden van crises is dat een hoopvol teken. Maar de carrièremove betekent tevens een beweging weg van het lesgeven. En dat zie je heel vaak in onderwijsland. Je maakt pas carrière buiten het klaslokaal. Hier spreekt overigens geen leraar van wie de carrièremogelijkheden zijn gefrustreerd. Mijn ambitie is nog steeds, al dertig jaar, lesgeven. Ik zou beter kunnen spreken van een roeping, als dat  in de actualiteit van vandaag niet zo´n beladen term was.
Bestaat er ook een kweekvijver voor excellente leraren binnen onze schoolorganisatie? Dat niet. Dat is kennelijk niet nodig, want leraren zijn voor hun werk al voldoende opgeleid en doorgroeien in lesgeven bestaat niet. Menen bestuurders en managers van ROC Tilburg.
Deze overtuiging komt  tot uiting in het functieboek voor het onderwijzend personeel dat vorig jaar het licht zag. OK, er is voorzien in een LD-schaal (voorheen schaal 12 voor de eerstegraads of de academisch opgeleiden), maar dit niveau hebben kennelijk alleen docenten die ROC-breed kunnen denken en dientengevolge op ROC-coördinatietaken en staftaken zitten of terecht komen. Dus niet voor onze excellente leraren, die fantastisch goed zijn in hun vak, onze prima donna’s van de onderwijsdansvloer, zo gezegd. In de oude schalensystematieken van vroeger werd hierin nog wel voorzien, omdat hierin ook gekeken werd (zie hiervoor) naar opleidingsniveau. En goed opgeleid zijn, geldt voor de meesten nog als een voorwaarde om uit te kunnen blinken. We heten tenslotte niet allemaal Johan Cruijff.  Nu ben je vaak zelfs bekwaam als je niet bevoegd bent, wat me vergeef mij mijn potjeslatijn een contradictio in terminis lijkt.
De kerntaak van een schoolorganisatie is onderwijsverzorging in de vorm van lesgeven, leerlingen begeleiden, etc. (Zullen we het bullshit-Engels als ‘core business´ en´high potentials´ voortaan maar niet meer gebruiken in ons Nederlandse onderwijs- en cultuuroverdrachtinstituut?) Om dit verheven doel te realiseren hebben we beslist onze overigens prima draaiende diensten nodig (zonder ironie, Bart!), maar onze leraren zijn de ballerina´s (m/v) van onze onderwijsdansgroep en op hen moet je zuinig zijn.
Hoe stel ik me zoiets voor, die kweekvijver vol met onderwijsverzorgende kanjers? Wel, elke school vaardigt zijn beste leraar af naar een ROC-overleggroep, onderwijsdenktank genaamd. De keuze wordt bepaald door de daadwerkelijk lesgevende docenten. In deze denktank worden de uitverkoren docenten op elkaar losgelaten om te praten over kwalitatief uitermate goed onderwijs , om vervolgens met ideeën te komen. Denk in dit verband aan het lumineuze idee van een journalist om in Nederland een berg van 1500 meter hoogte te bouwen. De ambitie is bijgesteld, want het oorspronkelijke idee was een berg van 2200 meter hoog.
Het moet echt over de inhoud gaan: hoe geef ik fantastisch goed les? En niet hoe voldoe ik aan de gestelde kaders en formats, want daar gaan meestentijds de discussies over binnen de rve-onderwijsteams.  Deze denktank komt vervolgens met voorstellen voor initiatieven ter bevordering van kwalitatief uitstekend onderwijs. Zie het als een stap om de onderwijsverzorging weer bovenaan op de agenda te krijgen.

zaterdag 10 december 2011

Ouders en school

Een docent klaagt bij zijn directeur over brutale ouders, terwijl hij al zo te stellen heeft met leerlingen die voor hen wat dit gedrag betreft niet onderdoen. Hoezo? De docent heeft de ouders van een leerling een briefje gestuurd met de volgende inhoud.  ‘Kenneth ruikt nogal.  Kunt u als ouder daar wat aan doen? Dit gebeurd erg vaak.’  En kijk eens wat hij terugkreeg: ‘U hebt Kenneth niet om aan te ruiken, maar om aan te leren. Bijvoorbeeld over d’s en t’s.’ Mijn collega Hanneke attendeerde mij op deze tekst in het NRC van een dag of tien terug.
Ouders en scholen verlangen van elkaar dat zij wederzijds betrokken zijn. Dat was vroeger zo en dat is nu nog steeds zo. Of is het beter om te zeggen: dat is nu weer zo, want maatschappij breed leeft de indruk dat beide elkaar een tijd uit het oog zijn verloren. Indachtig het liberale devies sinds de jaren tachtig wilden school en ouders gewoon zichzelf zijn. En die kinderen waren zo zelfstandig, die hadden hun ouders bij de school niet meer nodig. Want er liepen genoeg pedagogen, psychologen en maatschappelijk werkers rond om de zaak te repareren, mocht dat nodig zijn.
Op de basisschool bleef je nog wel de voorleesmoeders houden en kwamen er zelfs luizenmoeders bij, en dook ook de klusjespapa op.  Ook in het voortgezet onderwijs bleven ouders uitgenodigd worden voor de tienminutengesprekken, maar daar had je het wel mee gehad. In het middelbaar beroepsonderwijs werden de ouders zoveel mogelijk buiten de deur gehouden, op een enkele ouderavond na en als er ergens brand uitgebroken was.
Ouders en school is weer een salonfähig gespreksonderwerp geworden. In vroeger tijden werden sancties tegen leerlingen zijdens de school nog eens verdubbeld door een tweede strafmaatregel thuis. In onze tijd proberen ouders vaak sancties ongedaan te maken. Zoiets doe onzen Kenneth nie.
De betrokkenheid van ouders bij het reilen en zeilen van hun kroost op school was vroeger een niet uitgesproken vanzelfsprekendheid. Nu weten we dat nog zo net niet en wordt daar hard aan getwijfeld. En niet in de laatste plaats uit onmacht. Soms sta je als leraar met je rug tegen de muur en krijg je het met een leerling als school niet goed genoeg gedraaid. Gewenste oudercontacten kunnen er echter wel toe leiden dat je dan van een koude kermis thuiskomt.

zondag 4 december 2011

Herinnering

Leerlingen van mijn VWO-6 klas weten niet meer wie de provo’s waren. Ik vind dat verontrustend, terwijl zij er zelf geen probleem in zien. Zij zijn van het laatste decennium van de vorige eeuw, terwijl ik zelf in het midden ervan ben geboren. Ik heb intussen de leeftijd bereikt dat ik meer verleden heb dan toekomst. Bij mijn vwo-leerlingen is het omgekeerde het geval: zij zien nog niet eens de einders van hun toekomst, en het verleden, ach, dat is voor oude mensen zoals hun leraar. Voor hen is alles wat ik over vroeger vertel letterlijk oud nieuws; het boeit hun niet zo bijzonder.
Ze weten wel wanneer de Eerste Wereldoorlog werd gevoerd. Dit duidt erop dat zij kennelijk ondanks hun geringe historische kennis selecteren. En inderdaad, provo laat zich bij lange na niet vergelijken met de Eerste Wereldoorlog. En zij zijn van de zelfde leeftijd als de jongens die honderd jaar geleden in de loopgravenoorlog omkwamen. Misschien is dat het. Maar die provojongens waren ook van hun leeftijd. Provo, ach dat is een actualiteit uit het verleden geworden, niet meer. Mijn leerlingen koesteren hun eigen actualiteiten en die zijn eenentwintigste-eeuws. Oh oh Gerso! Niets om je ongerust over te maken.
Onlangs is een mooi fotoboek verschenen met de titel ´Kijkend naar Holland 1969´. Hierin staan de gewone mensen van die tijd afgebeeld, die de media niet haalden. Een autochtoon stelletje op een scooter, zij met een hoofddoekje op, hij met een oversized zonnebril en keurig gekapte haren. Een familiedoorsnee-gezinnetje, met pa in een confectiepak en moeder met licht opgestoken halflang blond golvend kapsel. De twee dochtertjes dragen keurige home-made korte jurkjes. Een groepje meiden op de fiets, blakend en blinkend van levenslust. Remco Campert schrijft in het voorwoord, zoals alleen hij dat kan: ‘Wat straalden we een daadkracht uit!’ In de krant en op tv zag je echter deze mensen niet. Het beeld werd bepaald door langharig werkschuw tuig, slapend op de Dam, hun slaapje van vergetelheid. Intussen werkte Nederland gewoon door.