Als het waar is, zoals ik
in mijn vorige blog vermoedde, dat er in Nederland sinds een aantal jaren
sprake is van een maatschappelijke tweedeling, in hoeverre verschilt deze
situatie dan van apartheid? Het antwoord op deze vraag wordt in grote mate
bepaald door de maatschappelijke positie die men inneemt. Een uitkeringstrekker
kijkt anders tegen de maatschappij en de samenleving aan als jan modaal en al helemaal
als een rijk vermogende. Hoger opgeleiden zullen weer een ander perspectief hebben als lager opgeleiden. In de theorievorming over de geschiedwetenschap is hier
een Duitse term voor geijkt: Standortgebundenheit.
De mening die burgers, én dus ook wetenschappers, over allerlei
maatschappelijke verschijnselen hebben, wordt mede bepaald, om niet te zeggen
vooral, door de plek die ze in de samenleving innemen.
Om het wat concreter te
maken: minimumloners in Nederland zullen vermoedelijk een ander standpunt
innemen op de vraag of hier sprake is van tweedeling dan bovenmodalen. Sterker
nog: zij zullen vermoedelijk eerder zeggen dat hier sprake is van apartheid.
Hoezo dan? Om deze vraag
te beantwoorden moet er even stilgestaan worden bij het onderscheid zelf, los
van de beschouwer, in dit geval ikzelf dus. Voor zover dat mogelijk is, wat kennelijk
gezien het bovenstaande niet het geval is, maar enigszins wel hoop ik.
Welaan dan, maatschappelijke
tweedeling en apartheid verschillen in haar uitwerking
nauwelijks van elkaar. In beide constellaties zijn er twee (of meer)
maatschappelijke groepen die niet of nauwelijks contact met elkaar hebben. Er
bestaan tussen beide grondige culturele en sociaaleconomische verschillen. Het onderscheid dat ik kan bedenken is dat apartheid
per definitie vanuit een politiek systeem wordt opgelegd – zoals eertijds in
Zuid-Afrika. En dus, zou je zeggen, mag maatschappelijke tweedeling geen
apartheid worden genoemd?
Dat is maar schijn, want
er is wel degelijk sprake van dwang: alleen komt die niet vanuit de politiek,
maar vanuit de beide groepen afzonderlijk. In plaats van politiek gemotiveerde
dwang handelt het hier om mentale dwang. Waarbij beide groepen elkaar uitsluiten,
niet in de buurt van elkaar willen zijn.
De bevoorrechte groep vindt
vanuit het meritocratische principe dat er geen sprake is van maatschappelijke
tweedeling, laat staan apartheid. In Nederland heeft iedereen gelijke rechten
en kansen. Hier is iedereen gelijk, wat
wordt bevestigd door artikel 1 van de Grondwet. De niet bevoorrechte groep vindt wel dat maatschappelijke tweedeling
bestaat, misschien zelfs wel apartheid. De mindere sociaaleconomische positie
wordt vooral door anderen veroorzaakt. Lees Theodore Dalrymple: Leven aan de onderkant. Het systeem dat de
onderklasse in stand houdt.
De cultuurfilosofie maakt een onderscheid tussen Gesellschaft en Gemeinschaft. Onder het eerste verstaat ze de maatschappij van allerlei rangen en standen, onder het tweede de samenleving van burgers in Nederland die
ondanks alle verschillen het idee en het gevoel hebben dat ze bij elkaar horen.
Met het verdwijnen van de traditionele religies (protestanten en katholieken)
uit het publieke domein en het maatschappelijk discours is Nederland meer een maatschappij van calculerende burgers geworden en minder een gemeenschap van mensen. Daar staat weer
tegenover dat in Nederland wellicht nooit sprake is geweest van een
samenleving, gezien het eertijds verzuilde karakter van de maatschappij.
Christendom en islam zijn
anti-apartheidsideologieën. Het middelbaar beroepsonderwijs is een
emancipatorisch anti-apartheidssysteem.