dinsdag 29 maart 2016

Tweedeling

Een jaar of tien geleden bezocht ik met een muziekminnende collega met enige regelmaat de Stopera in de hoofdstad. Ik meen me te herinneren dat we alle opera’s van de Ring der Nibelungen van Richard Wagner daar genoten hebben. Wat me nog helder bijstaat is de rit naar het operagebouw toe, ik bedoel de tramrit van de Arena (parkeergarage) naar de Stopera. Naarmate we de cultuurtempel naderden werd het publiek in de tram steeds blanker, pardon: witter. In de eerste helft van de haltes na de Arena tot de Stopera was de huidskleur van de reizigers nog overwegend allochtoon getint of donker geweest. In de foyer van het operagebouw besefte ik om me heen kijkend dat ik alleen maar oudere autochtone blanken zag en dat dit wat moest betekenen. Mijn collega en ik labelden deze bevinding met het nodige cynisme: ‘ons soort mensen’. Dat sloeg niet zozeer op de huidskleur maar op de wijze van ontspanning die ‘ons soort mensen’ zochten: high culture
 
Volgens opinieschrijvers is er in Nederland sprake van een toenemende tweedeling tussen hoger en lager opgeleiden. De afstand tussen beide bevolkingsgroepen groeit, want ze komen elkaar steeds minder tegen, omdat ze elk hun beide levensdomeinen hebben. Ze bezoeken hun eigen winkels, scholen, restaurants, culturele centra, vakantieplaatsen, etc. Lezen hun eigen kranten, kijken naar hun eigen tv-programma’s en gebruiken zelfs hun eigen voedsel en drank. Hoger opgeleiden eten namelijk gezonder dan lager opgeleiden en leven daardoor langer. Blijkt uit onderzoek. 

In het Brabants Dagblad las ik een interview met Rijdende Rechter Mr. Visser. Hij vertelde dat hij altijd naar het low culture programma Hart van Nederland kijkt op SBS 6, om zo contact te blijven houden met de mensen uit de onderlagen van de samenleving. Zo leert hij ook beter in staat te zijn om rechtvaardig vonnis te wijzen in de ogenschijnlijk pietluttige kwesties van de gewone man die in het tv-programma in het geding zijn.

Toch zijn er ook tegenbewegingen die het groeien van de kloof tussen de werelden van hoog- en laagopgeleiden tegenspreken. Veel zaken die vroeger door de elite werden gemeden zoals voetbal, smartlappen, winkelen bij de Aldi of de Action (naast de AH) worden nu voor deze mensen ook gewoon. En ook Jan met de pet zie je steeds vaker op de golf green zijn balletje slaan, terwijl zijn dochter op hockey zit. En niet te vergeten het middelbaar beroepsonderwijs: dat blijkt steeds meer in plaats van de zwakste de sterkste schakel te worden tussen de parallelle universums van de hoge en de lage cultuur.

zondag 20 maart 2016

Trivia in de literatuurlessen

Ik heb het voorrecht om lessen Nederlandse Letterkunde te mogen verzorgen aan het VAVO. Dat is hoe gek het in deze tijd ook moge klinken een onverdeeld genoegen. Ter geruststelling aan de tegenstanders van de traditionele literatuurles, de helft van de leerlingen vindt het vak Nederlandse Letterkunde om het in het hedendaagse jeugdjargon te zeggen: saai!

De andere helft van de leerlingen vindt Nederlandse Literatuur juist wel interessant. Met name ook de literatuur van vóór 1880. Om beide groepen leerlingen tevreden te houden sta ik juist wel triviale lectuur in de boekenlijst toe. Zij het met mate: hooguit twee van de twaalf nummers. Anders zou de echte literatuur in de verdrukking komen. Deze aanpak maakt het voor mijn lessen ook mogelijk om het verschil tussen triviale lectuur en literatuur te laten zien. En om de leerlingen via de sluiproute van lectuur (chicklits, pseudo-literaire thrillers) in aanraking te brengen met de high culture van dé literatuur.

Ik verplicht de leerlingen om van elke literaire periode, - dat zijn er sinds Heynric van Veldeken (12e eeuw) ongeveer zeven -, minstens één werk te lezen. Zoals de meeste lezers wellicht niet bekend zal zijn, is Van Veldekes’ Eneasroman, de eerste hoofse roman in het Nederlands. Van Veldeke baseerde het werk op de Oudfranse Roman d’Eneas, die op zijn beurt teruggaat op Vergilius Aeneis. Ziet u het historische lijntje? Dat krijgen de leerlingen ook als leerstof in mijn lessen aangeboden.

Ik breng ze niet alleen het genieten van moeilijke en aanvankelijk saai lijkende literaire werken bij, maar ook historisch besef. Als beeld houd ik mijn leerlingen steeds voor dat ze niet als hagedissen van onder uit een steen zijn komen gekropen, maar als dwergen op schouders van reuzen staan. In het Latijn: Nanos gigantum humeris insidentes. Met andere woorden, op basis van uitvindingen en ontdekkingen van vóór hen, vinden de leerlingen later de wereld verder uit. En doen nieuwe ontdekkingen.

Literatuurlessen horen niet te blijven hangen in literatuur én lectuur van onze tijd, maar moeten leerlingen kennis doen nemen van boeken van vóór hun tijd. Van ver voor hun tijd. Wie jongeren dat onthoudt, doet hun tekort.

Deze tekst, als bijdrage aan de literatuurlesdiscussie die in deze krant gevoerd wordt, werd niet geplaatst door het Brabants Dagblad.


zondag 13 maart 2016

Lesgeven is topsport

Lesgeven is een bijzondere vorm van arbeid verrichten. Een docent werkt meestal in een groot gezelschap. Als dit uit volwassenen bestaat kan zij het ordeprobleem alvast wegstrepen. Wel moet zij blijk kunnen geven van een tamelijk stevige karaktervastheid. Kan zij dat niet dan wordt zij mentaal kaltgestellt, of bemoederd als er vrouwen in de klas zitten. Watjes worden doodgedrukt of doodgeknuffeld. Overdrachtelijk gesproken. (In een Amerikaans vaktijdschrift werd naar de docent (m/v) steeds met zij verwezen; ik neem deze vrouwvriendelijke geste graag over.)

Lesgeven aan jongeren is een tak van sport op zich. Lesgeven aan de jeugd van tegenwoordig is topsport. Klassen zijn groter en heterogener samengesteld dan ooit, terwijl onderwijl de misvatting over ICT in het onderwijs regeert, dat deze het lesgeven makkelijker zou maken. Ooit een les in een klas met mbo-leerlingen opgestart die als het goed is (wat meestal niet het geval is) allemaal de voorgeschreven laptop (handig, maar niet altijd zo interactief) voor zich hebben liggen? De vraag stellen aan managers en bestuurders is ‘m beantwoorden. 

Onder leraren is de opvatting gemeengoed dat een uur voor of in de klas mentaal belastender is dan een uur achter een bureau. De recuperatietijd die nodig is van een uur lesgeven is significant groter dan die van een kantoor-uur, management-uur of bestuur-uur. Vervelende vergaderingen daargelaten. Hier is nooit onderzoek naar gedaan, wat vreemd is. 

Daarom is het goed, vanwege de langer benodigde recuperatietijd, dat docenten van een langere zomervakantie kunnen genieten, dan de doorsnee werknemer. Deze mening wordt niet door iedereen gedeeld. Tegenwoordig blijkt deze zelfs met een schuilnaam als eufemisme te moeten worden aangeduid: ERF, wat betekent, Essentiële Recuperatie Faciliteit. Lees de blog van Henk Benders van een tijdje terug
De veranderingen in het onderwijs gaan in de ogen van beleidsmakers en bestuurders net zo snel als de wijzigingen in het landschap. Dat in werkelijkheid ook razendsnel verandert; lees het artikel over het onherstelbaar veranderend landschap van Willem van Toorn in het NRC van afgelopen weekend! Het rapport Ons Onderwijs 2032 speelt op deze fictie in – allemaal bij ICT-goeroe Maurice de Hond op cursus geweest. Het wil de basisvakken op de scholen samenvoegen om zo de onderlinge verbanden die er zijn beter aan te leren. Maar, reageert een docent, die weer niet door de commissie Schnabel , de schrijver van het rapport, naar haar mening is gevraagd: om verbanden tussen vakken in te zien, moeten deze eerst beheerst worden. Zij pleit voor de traditionele benadering van afzonderlijke vakken in basis- en voortgezet onderwijs.

De onderwijswerkelijkheid is weerbarstiger dan de blauwdrukken van de onderwijsontwerpers, waaronder Focus op Vakmanschap, laten zien.

zondag 6 maart 2016

Sorry, wij zijn al voorzien

Afgelopen weekend schreef het NRC dat vrijwel nergens de arbeidskansen van allochtonen zo slecht zijn als in Nederland. Zo blijkt uit onderzoek in 2015 van onder andere de OESO. Net als veel autochtone Nederlanders was ik de mening toegedaan dat het wel meevalt met die discriminatie. Als je maar je best deed, dan kwam je er wel. Het tegendeel bewijzen de recente cijfers en een ervaring uit mijn eigen praktijk. 

Allochtonen zijn er in de tijd na Pim Fortuijn niet populairder op geworden in Nederland, schrijft het NRC en de krant noemt dat een van de belemmeringen voor reële kansen op de arbeidsmarkt voor allochtonen. Wat dat betreft vindt er historisch gezien een omgekeerde beweging plaats,  vergeleken met andere allochtone groepen in Nederland. Zoals de Indo’s (Indonesische Nederlanders) en de Molukkers. De laatste groep slaagde er zelfs in de tijd na de grote gijzelingsacties in de jaren zeventig in, om de discriminatoire belemmeringen op de arbeidsmarkt te overwinnen of zo je wilt weg te werken. Dat was ook te danken aan de grote inspanningen die de Nederlandse overheid zich getroost heeft om de Molukkers ‘erbij te houden’, zoals oud-burgemeester van Amsterdam Job Cohen dat placht te noemen met betrekking tot de islamitische Amsterdammers. Maar wie herinnert zich nog de commissie 'Overleg Nederlanders - Zuid-Molukkers' (de zg. commissie Köbben/Mantouw)? 

Vaak wordt de impopulariteit van de Islam in Nederland als een van de factoren genoemd die discriminatoire tendensen op de arbeidsmarkt (inclusief het onderwijsveld!) in stand houden. Eerlijk gezegd was ik geneigd dat ook te vinden, ware het niet dat naast een aanzienlijk christelijk deel ook een aanzienlijk gedeelte van de Molukse bevolkingsgroep in Nederland islamitisch is. Ik ken zelfs enkele autochtone vrouwen die in de tijd kort na de treinkapingen met een Moluks-Nederlandse  man een islamitisch huwelijk zijn aangegaan.
  
Wat de oorzaak ook moge zijn van die verminderde kansen voor allochtonen op de arbeidsmarkt, ze bestaan. En voor de goede orde: we hebben het hier over mensen die willen. Want onwil en gebrek aan inzet wordt door de onderbuik-sprekers in Nederland ook wel eens gesuggereerd, als belemmerende factor. Maar in het geval van actief werkzoekenden waar het in het krantenartikel over gaat, kun je dat al helemaal niet beweren. 

Het Turks-Nederlandse meisje dat in het NRC wordt opgevoerd vertelt overwogen te hebben de naam van haar Nederlandse moeder aan te nemen. Ze draagt de achternaam van haar Turkse vader. Mijn Turks-Nederlandse schoonzoon heeft een poëtische achternaam. Deze is een mengeling van Grieks en Turks en weerspiegelt aldus de geschiedenis van Turkije. Bij wijze van proef solliciteerde hij twee maal naar een zelfde baan. Een keer met de  achternaam van zijn Turkse vader, de andere keer met de achternaam van zijn Nederlandse moeder. De identieke brief met de achternaam van zijn moeder leidde tot een uitnodiging. Omwille van de statistiek herhaalde hij dat met een aantal vacatures. Het leidde tot een significant verschil. Je mag zelf invullen welk.  

Oprecht veinzen: Ik besta niet

Geloven in jezelf is een modern idee-fixe, een dwangdenkbeeld en waanidee, want het ik bestaat niet, het is bedacht. Schuilen bij jezelf is een valse religie. Nee, dan kun je beter geloven in God, want de kans is groter dat Hij wel bestaat dan dat het ik bestaat. Of geloven in ’n god, want die zijn er vele. Je kunt er uitkiezen in de schappen op de religieuze supermarkt. 
 
Geloven in jezelf is de nieuwe heilsleer van de zelfhulpboeken. Of moet ik zeggen boekjes, want inhoudelijk hebben ze voor mij weinig te zeggen. Let ook op het cursieve zelf in zelfhulpboeken. Hoe kun je nu jezelf helpen als het ik niet bestaat? Zo kun je ook niet ‘in je kracht staan’, hoe vaak je het tegenwoordig ook hoort. WTF is dat eigenlijk? 

Geloven in jezelf is net zoiets als een batterij die zijn eigen stroom opwekt. Dat kan die toch niet. Waar in zichzelf moet die batterij die nieuwe energie vandaan halen? Een oplaadbare batterij moet toch worden aangesloten op een andere energiebron. En dat geldt ook voor geestelijke batterijen. Die kunnen zichzelf niet opladen, maar moeten daarvoor naar buiten, naar de mensen toe. 

Hoe weet ik zo zeker dat ik niet besta? Die vraag is al zo oud als de klassieke Griekse filosofie, die zei dat het leven slechts een droom is. Maar om mijn lezertjes wat gerust te stellen, verwijs ik hen eerst naar de Franse wijsgeer René Descartes (31 maart 1596 – 11 februari 1750). Die stelde vast dat hij echt bestond met zijn toverformule Cogito ergo sum: Ik denk dus ik ben. Wat wijlen de president van Tanzania, Julius Nyerere (… maart 1922 - Londen, 14 oktober 1999) de vaststelling ontlokte: Je danse donc je suis: Ik dans dus ik ben. Wat mij als niet-Afrikaan weer aan het denken zette, want dansen is niet mijn ding. Ik ben er als muurbloempje overigens toch in geslaagd een geschikte huwelijkspartner te vinden, maar dit terzijde. 

Maar hoe weet ik zo zeker dat ik niet besta (en wist Descartes wel zeker dat hij bestond)? Dat komt omdat het ik een gedachtespinsel is, een product van onze neocortex. Als je die niet hebt of in beperkte mate, zoals dieren (op de bonoboaap en de chimpansee na) en sommige heel domme mensen, dan heb je het besef niet eens dat je er bent. Nu zullen mijn lezertjes wellicht denken: Is die Toon nou helemaal van de pot gerukt?! Natuurlijk bestaat hij, ik heb hem gisteren nog gezien of gesproken! 

OK, ik moet toegeven dat ik besta, maar het IK in mij bestaat niet echt. Ik heb het bedacht, zoals wij allemaal onze ikken bedenken en construeren als een legpuzzel zeg maar. Zo is het ook met God. Hij bestaat wel (Genesis 3:14, Sura Imran, vers 2), naar niet als de god die ik bedacht heb.

Met dank aan Frans Kellendonk (7 januari 1951 – 15 februari 1990), de auteur van Oprecht veinzen.