vrijdag 25 november 2011

Baas in eigen klas

Hoe gaat dat bij ons op school in zijn werk, orde houden in de klas? Onze aanpak is: we zetten de zaak niet op scherp. We zoeken de confrontatie niet maar de-escaleren, net als de politie doet. De klas is geen exercitielokaal zoals in de schooltijd vroeger, maar een huiskamer, een ‘safe haven’, een oase van wellevendheid en weldenkendheid. Een schatkamer van kennis en vaardigheid. Maar ook een pressure cooker. Want wij weten dat we de afspiegeling van de maatschappij in ons bloedeigenste midden hebben, en daar zit van alles tussen. Schoon en lelijk, rijp en groen, gaaf en gebutst, brutaal en wellevend, agressief en bleu, stad en platteland, allochtoon en autochtoon. Er zijn excessen, gelukkig in ons eigen Brabant niet zo vaak, - nee, dan de Randstad. Hoewel, de Leijgraaf, Veghel. Soms gaat het mis. Maar bijna altijd niet. Jonge mensen zijn van goede wil. Ze zijn wel / niet goed opgevoed. Het zit ze mee / tegen.
Humor blijkt goed te werken, past in de de-escalatieaanpak: geef het een draai in plaats van de draai om de oren van vroeger. Hoe doen we het? De leraar als kleine zelfstandige of als koning in zijn klaslokaal bestaat niet meer?  De klas is buiten zijn oevers getreden. Internet. Internet. Internet.nl
Soms gaat het mis, gaat het niet zoals je gewild hebt en treedt de klas niet buiten zijn oevers, maar explodeert en het loopt uit de hand. Goed uit de hand. Handgemeen. Of implodeert, er is geen beweging in te krijgen. Apathie. Meestal gaat het goed. Het gaat bijna altijd goed. En soms gaat het fantastisch.
De kranten schrijven dat het niet goed gaat met de leerling en de school. Daar sta je mee op, dat blijft in je achterhoofd hangen, daar groei je tijdens de dag overheen. Daar helpen de leerlingen je overheen. Meestal, soms niet, maar bijna altijd wel. Het lijkt het gewone leven wel.


zaterdag 19 november 2011

Bemensing

Er bestaat een taalkundig verschijnsel dat wordt aangeduid met de term ´hypercorrect taalgebruik´. Zo heb ik eens tijdens een televisierapportage van de Ronde van Vlaanderen de verslaggever horen spreken over het wielerparcours, dat wel vijftien stroken ´kasseiden´ telde. Voorwaar geen geringe opgave voor de renners, maar de goede man bedoelde natuurlijk ´kasseien´. En in de Vlaamse versie van de televisiereeks ´Man bijt hond´ hoorde ik een geïnterviewde van de liefde voor zijn ‘koeden’ verhalen. Koeien dus. De i-klank in combinatie met klinkers heeft kennelijk soms de ´mindere´ bijsmaak, die aan dialect doet denken. Dialectsprekers die over moeten schakelen naar een ander taalregister, bijvoorbeeld het Algemeen Nederlands, - de Nederlandse standaardtaal ofwel het ABN - , gebruiken ook wel eens hypercorrecte uitdrukkingen, bijvoorbeeld ‘door’ in plaats van ‘deur’ en ‘raas’ in plaats van ‘roze’. Kleuters zijn in hun taalgebruik soms ook hypercorrect als ze ´loopte´ in plaats van ´liep´ zeggen. De taalregels zijn correct toegepast, alleen de verkeerde, namelijk die voor de vervoeging van de zwakke werkwoorden in plaats van de sterke. En dat is heel begrijpelijk, omdat de groep sterke werkwoorden (zwem/zwom, - er zijn er nog maar vijftig en niet allemaal even actief) alsmaar kleiner wordt en de groep zwakke werkwoorden dientengevolge groter wordt.
Nu zijn dit soort taalfouten onschuldig, maar anders wordt het met taalgebruik dat door politieke of ideologische motieven gekleurd wordt. Je kunt dan spreken van een variant op hypercorrect taalgebruik, namelijk politiekcorrect taalgebruik. Sommige woorden komen in een ander daglicht te staan en worden verdacht. Zo schijnt de ‘negerzoen’ nog wel een populaire lekkernij te zijn, maar de populariteit van de naamaanduiding is tanende. Zo is de lekkernij die met ‘jodenkoek’ wordt aangeduid nog steeds in trek, maar de naam verliest terrein. En wie hoort een kind nog wel eens roepen: brillenjood!?  Ook ‘Zwarte Piet’ is al in het verdachtenhoekje gezet door een politiekcorrect spraakmakende gemeente. En niet alleen de term, maar ook de figuur zelf. In Trouw zag ik van de week een ‘Witte Piet’ en een zwarte Sint. Leuk, maar het geeft ook te denken. Zo moesten van sommige ´postume´ wereldverbeteraars afbeeldingen van ons koloniale verleden (Ja, dat hebben we een; zelf woon ik zonder gewetensbezwaren vlakbij de J.P. Coenstraat.) van de Gouden Koets van Beatrix worden verwijderd. Het moet niet gekker worden; hoe ver wil je gaan met je herschrijving van de geschiedenis?
Er is nog een voorbeeld van politiekcorrect taalgebruik: ‘bemensing’. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar mijn geestesoog blijft er altijd aan haken: bemensing. Klinkt naar bemesting, vind ik, ofschoon beide begrippen niets met elkaar te maken hebben. Maar associaties worden spontaan ingegeven, en vaak op basis van klankovereenkomst. Veel hypercorrect taalgebruik komt voort uit onzekerheidsgevoelens: zeg ik het wel goed, ben ik taalvaardig genoeg in de ogen van mijn gesprekspartner? Kijk maar eens naar die dialectspreker van hierboven. Of: denk ik wel correct genoeg in de ogen van mijn gesprekspartner of publiek? Ik lees het B-woord regelmatig terug in allerlei teksten die binnen ROC Tilburg verspreid worden, waaronder deze blogs. Van politiekcorrect taalgebruik wordt er onze taal niet mooier op: want de nieuwerwetse woorden doen soms geforceerd aan en ze verarmen onze taal, als ze de oude daarmee wegdrukken. Ik zou zeggen politieke weldenkers: bedenk eens wat anders en laat mooie oude woorden, die vaak een specifieke cultuurhistorische oorsprong hebben, met rust. Jullie zullen toch ook wel willen toegeven dat de frase ‘bemensing van het fregatschip Michiel de Ruijter’ de plank toch echt misslaat. Ook al zitten er tegenwoordig ook vrouwelijke matrozen op.

zaterdag 12 november 2011

Omhoog-denken

In de Volkskrant stond onlangs dat nog niet de helft van de ingestroomde mbo’ers in ons land uiteindelijk een hbo-diploma behaalt. Het zelfde teleurstellende cijfer geldt ook voor de ingestroomde havoërs. Nu zult u misschien heimelijk denken: het is toch maar mbo; als de havoërs het al niet kunnen, wat verlangen we dan nog als ROC van onze eigen leerlingen. Of dat laatste ons gerust moet stellen is de vraag. Het is namelijk steeds minder vaak zo dat mbo na vmbo als een slechter alternatief voor havo wordt beschouwd. Beide opleidingen stromen bovendien uit op niveau 4. Oud-mbo-leerlingen op het hbo zeggen dat hun hbo-opleiding goed aansluit op de onze wat de praktijkvorming betreft, maar veel minder wat de theoretische vorming aangaat. Ze moeten nu toch veel lezen, luidt telkens de verzuchting, en dan al die schriftelijke tentamens…
Het is in het hbo steeds meer  gebruikelijk geworden om elk werkproces, d.w.z. een cluster bij elkaar behorende competenties,  theoretisch af te toetsen. In het mbo is dit minder gebruikelijk, althans op veel opleidingen heb ik de indruk. Ik denk dat we daar wel een oorlog te winnen hebben.
Na de invoering van het competentiegerichte onderwijs werd de lijst door de leerlingen aan te schaffen handboeken en werkboeken van uitgeverijen elk jaar korter. We zouden het onderwijs weer zelf uit gaan vinden en belandden in een situatie waarin er wel leerling-vriendelijk studiemateriaal ontwikkeld werd, maar waarbij de theoretische borging nogal eens over het hoofd werd gezien of bewust achterwege werd gelaten. Omdat het niet meer van ‘deze tijd’ was: leerlingen zochten het zelf wel op. Wat duidelijk niet het geval blijkt te zijn! Internet als bron dus; wat een mer à boire blijkt. Onze leerlingen verzuipen erin. Weg theoretische vorming! We keren gelukkig weer op onze schreden terug.
Praktijkvorming is een ‘holistische’ vorm van leren: alle zintuigen en geestvermogens worden ingezet. Daardoor lijkt het leerproces zich automatisch te voltrekken en zeker voor een mbo-leerling beter te volbrengen, want die is nu eenmaal meer op de praktijk ingesteld en toegesneden. Met de theoretische vorming is er iets anders aan de hand: deze doet vooral een appel op de cognitieve vermogens (kennis en inzicht verwerven) van de leerling. Dat ervaart een leerling als vreemd, omdat het maar voor een deel, en dan nog wel op zijn abstractievermogen, een inspanning van hem vraagt. Cognitieve inspanning vraagt veel van de leerling en vreet energie; de meesten houden dit ook niet lang vol. Ons onderwijs zal er weer meer op toegesneden moeten worden onze leerlingen daarin te trainen. Ook mbo-leerlingen hebben daar recht op.

dinsdag 8 november 2011

Omlaag-denken

Als leraar denk je vaker omlaag dan omhoog. Dat hoort nu eenmaal bij het beroep. Bij studenten is dat omgekeerd: zij denken vaker omhoog, tenminste als de leraar hun die mogelijkheid biedt. Het is al een hele tijd gebruikelijk in onderwijsland om als leraar door de knieën te gaan en op zijn ‘hukkes’ op het niveau van de student te komen en met hem (m/v) een ´onderwijs-leergesprek´ aan te gaan. De leraar ‘verlaagt’ zich dan tot het niveau van de student en probeert angstvallig voor hem begrijpelijke taal te gebruiken: jip-en-janneketaal. Het is not done  om het verhaal voortdurend te doorspekken met moeilijke termen. Nu kun je als leraar niet om vaktaal heen, maar spaarzaamheid hierin is het devies; voortdurend is er die zorg of hunnie het nog wel begrijpen.
Voor deze lerarenpositie heeft de onderwijskunde allerlei termen bedacht: leerlinggericht leren, leerling-vriendelijk leren, etc. Het accent ligt in de eerste plaats op het doel: bereik ik als leraar de student? Niet andersom: spant de student zich in om de leraar te begrijpen? Doet-ie genoeg zijn best om op een hoger niveau te komen? Nu zal dat wel lukken als de leraar op zijn ‘hukkes’ blijft zitten, maar het is de vraag of de student zo op een hoger niveau komt, omhoog-denkt. Wat als de leraar rechtop gaat staan, is de student dan nog bereid hem te begrijpen? Is hij bereid om op zijn tenen te gaan staan en omhoog te denken in plaats van horizontaal in de situatie van de op zijn hurken zittende leraar met zijn jip-en-janneketaal?
De leraar denkt in zijn beroep meestal omlaag, en veel minder vaak omhoog. Het klimaat op de school van onze dagen is niet bij uitstek intellectueel en niet zo masculien. Er vindt onvoldoende wederzijdse uitdaging plaats om met zijn allen als docenten op een hoger niveau te komen; met zijn allen in een positie van omhoog-denken te komen. De trainingen en scholingen die worden ondernomen hebben voornamelijk communicatieve doelstellingen: hoe kom ik over, en veel minder echt vakinhoudelijk. Of ze hebben de schoolorganisatie als leerobject of weer een onderwijsvernieuwing. Soft skills als sociale vaardigheden, emotionele intelligentie komen er meer voor het voetlicht dan hard skills als inhoudelijke vakkennis en meesterschap in het beroep. Vakinhoudelijke scholingen en trainingen brengen docenten meer in de situatie van het omhoog-denken is mijn stelling.
Om omhoog te kunnen leren denken heeft de student basiskennis nodig. Deze wordt voornamelijk verworven door stampwerk en veel oefenen. Om nieuwe feiten en verbanden te kunnen leren bevatten, omhoog-denken dus, is een mentaal framework nodig dat die feiten en verbanden een plek kan geven. De student ontkomt er niet aan om, wil hij echt verder komen, te bikkelen en te blokken om een aantal basisvaardigheden en basiskennis onder de knie te krijgen. En daarvoor heeft hij ook een leraar nodig die dit rechtop van hem verlangt.