donderdag 8 december 2016

PS

Als middertiger zette ik mijn eerste aarzelende schreden in ons middelbaar beroepsonderwijs, de ruggengraat van de maatschappij. Het waren de jaren tachtig. Mijn nieuwe werk op de toenmalige Streekschool maakte mij geleidelijk aan na een wat nerveuze start enthousiast, maar na een aantal jaren voor de klas werden oude aspiraties en ambities wakker. Tegen mijn vijfenveertig begon ik mijn werk in het onderwijs soms te ervaren als een noodzakelijk kwaad. Deze wat cynische perceptie was niet te wijten aan de kwaliteit of het niveau van mijn werk. Die scepsis lag vooral in mijzelf: ik koesterde ambities die ik niet kon (of wilde?) waarmaken. Of ik koesterde de verkeerde ambities. Of ik koesterde ambities waar ik nog niet aan toe was. Ik beschouwde me soms als de verkeerde persoon op de verkeerde plaats en in de verkeerde tijd.

Een omslag in het denken over mijn werk werd gemarkeerd door een magnifieke midlife crisis, een term die rond die tijd opkwam. Achteraf bezien magnifiek, omdat mijn geest net als het geloofszaadje in het evangelie van Mattheus moest sterven om opnieuw geboren te worden. Het waren de jaren negentig. In die tijd raakte of was al de term burn-out in zwang, maar ik weigerde mijn toestand als A Burnt-out Case (Graham Greene) te laten kenschetsen. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw heette het nog de managersziekte te zijn, maar omdat ik geen manager was, herkende ik me daar ook niet in. Integendeel, de term midlife crisis zat me eigenlijk gegoten als een jas, - ik was tenslotte vijfenveertig -, ofschoon die bij tijd en wijle ook wel wat knelde, vooral bij de schouders. Maar daar drukte ook een juk, want zo’n bestaanscrisis was natuurlijk geen pretje. Maar allure had die wel, vond ikzelf. Dat bleek ook uit het onorthodoxe medicijn waarmee ik behalve met veel fietsen en wandelen de bestaanscrisis te lijf ging. Ik vond een adequaat medicijn in: 

La Divina Commedia, de Goddelijke Komedie, van Dante Alighieri.
Het boek beschrijft de queeste van Dante, die loopt van de hel, via het vagevuur naar de hemel. Het begin van de reis wordt door de wetenschap gesteld op 7 april van het jaar Onzes Heeren 1300, de vooravond van Goede Vrijdag. Het begint met de onsterfelijke regels: 
Op het midden van onze levensweg
Bevond ik me in een donker woud
Omdat ik van de rechte weg was afgedwaald.
Ach, hoe moeilijk is het onder woorden te brengen
Hoe woest en ruw en onbegaanbaar dat woud was
Wanneer ik eraan denk
Slaat de schrik mij weer om het hart
ETCETERA

Na mijn geestelijke zwerftocht  - mijn bestaanscrisis duurde hoe symbolisch negen maanden -, veranderde haast ongemerkt het perspectief op mijn werk in het onderwijs: ik begon het als een noodzakelijk goed te zien, en belangrijker nog: als zodanig te ervaren. Ik ontdekte nieuwe mogelijkheden en maakte daar ook ruimhartig gebruik van. Werk staat centraal in ons leven, bepaalt wie we zijn en geeft ons dagelijks leven structuur, een doel en mogelijkheden. En zo eindigde ik als een docent in dat vermaledijde mbo, die tot op het laatst fluitend naar zijn werk fietste.