zaterdag 18 oktober 2014

Vergeetwoorden (2)

In mijn studententijd werd ik in de vreemde stad door een medestudent die hetzelfde flatgebouw bewoonde als ik, aanvankelijk wel eens nageroepen met: ‘Hé, oliekont!’ Dit pars pro toto bevreemdde mij: wat had ik nou aan mijn kont hangen? Nu bleek de jongeman in kwestie belijdend homoseksueel en daarom vroeg ik mij af, of hij soms iets in mij wou zien. Maar daar bleek in verdere ontmoetingen weinig van, alleen al om de ontbrekende voorwaarde van It takes two to tango! Mijn belangstelling was elders georiënteerd.

Omdat we elkaar via frequente studiecontacten beter leerden kennen, hield hij er al snel mee op mij met het mij onbekende woord na te roepen. Het was voortaan: dag Toon, dag Hans. We konden het uiteindelijk goed samen vinden, in onze strijd om een rechtvaardiger wereld. In de jaren zeventig was deze strijd een hobby voor veel jonge studenten, wier ouders zich overigens het schompes hadden gewerkt om zoonlief of dochterlief zo ver te krijgen, dat ze konden gaan studeren. 

Ik vergat Hans, die ik na mijn twee (studeren was toen nog een zaak van lange adem, en de staat toonde zich terecht heel genereus) propedeusejaren nooit meer heb gezien, te vragen wat hij toch met die twijfelachtig aanspreektitel had voorgehad. Het is pas onlangs, dat ik het heb begrepen. 

Volgens de vanDale is ‘oliekont’ Bargoens voor een boer uit Brabant. Deze term vindt zijn oorsprong in het feit dat er in Brabant veel in olie gebakken werd en dat dit een teken van armoede zou zijn. Een andere bron zegt dat de term uit de scheepvaart komt. In Raamsdonksveer werden schepen ter onderhoud aan de achterkant ingevet met olie. De mannen die dat deden werden oliekonten genoemd.
Maar er is ook nog een andere uitleg over: Tilburgers noemt men namelijk ook oliekonten 'omdat die van Tilburg alles in olie bakken, volgens anderen omdat alle fabrieksarbeiders er naar machineolie stinken.'

zaterdag 11 oktober 2014

Weg met de zesjescultuur!

Geniale ideeën lijken vaak doodeenvoudig, maar je moet er wel op komen. Goede ideeën komen vaak voort uit een andere kijk op de zaak. Iemand heeft het lef, neemt de vrijheid, om een probleem eens totaal anders te benaderen. Echt goede ideeën worden meestal geboren op de werkvloer, en niet aan managerstafels, overigens. Op de werkvloer worden slechte aanpakken en besluiten het hardst gevoeld. Daar kun je een tijdlang tegen een bepaald probleem oplopen, totdat je er genoeg van hebt, en je het eens op een andere manier gaat proberen.
Een docent die het geminimaliseer van zijn studenten beu is, besluit op een dag het eens over een andere boeg te gooien. Hij is het gejeremieer over de in Nederland heersende zesjescultuur zat en deze geestelijke nood noopt hem tot een stap. Hij komt op het lumineuze idee om zijn studenten voor elk proefwerk en tentamen een acht te geven, ongeacht hoe deze het hebben ingeleverd.  De acht moet echter wel verdiend worden. Een student werkt net zo lang aan een opdracht of proefwerk totdat hij er ook inhoudelijk een acht voor haalt. Dit houdt dus in dat hij de toets diverse keren kan maken. (Ik ben me ervan bewust dat dit een productieprobleem oplevert, maar voor geniale ideeën moet je wat over hebben.) Maakt ie het nog beter dan is ook een negen of een tien mogelijk. Omgekeerd krijgt een student die het achtniveau niet haalt een onvoldoende; part of the game! Studenten zijn echter niet verplicht om aan deze acht-afspraak mee te doen. Ze kunnen ook eenmalig de toets afleggen en het behaalde resultaat geldt dan.
Het zal duidelijk zijn dat deze aanpak meer middelen vereist, maar zo lang we nog geen vijftig procent effectief aan de directe onderwijsuitvoering uitgeven, moet er budgettair ruimte zijn. Gewoon een kwestie van prioriteiten stellen.

zondag 5 oktober 2014

Hé, ouwe!

Collega-vakgenoot Erwin van Gulik vraagt me om in een blog aan de lezertjes het taalkundig fenomeen oude / ouwe uit te leggen. Waarom zeggen we in de spreektaal eerder ouwe dan oude? Taalkundig gezien zitten aan deze vraag twee kanten vast: een taal-historische (gaat over de genese, de wording van de woorden) en een fonologische (betreft de uitspraak van woorden). Beide aspecten betreffen een veelvoorkomend taalfenomeen: vocalisering. Hieronder wordt verstaan het tot klinker worden van een medeklinker onder invloed van de omgeving. Ik leg dit verderop nog uit.

In de taalwetenschap van de Nederlandse dialecten wordt gewerkt met zogenaamde isoglossenkaarten. Hierop kun je zien in welke streken een bepaalde uitspraak van woorden gevonden wordt. Zo kun je er op zien in welke regio’s de N aan het eind van een werkwoord nadrukkelijk uitgesproken wordt. Dat blijkt zoals te verwachten in het noordoosten van ons land te zijn. Groningers zeggen niet ‘ete’, maar ‘eteN’, waarbij de laatste e, fonologisch een sjwa, nauwelijks maar nog net wel hoorbaar is. Nu is dat natuurlijk een open deur, maar interessanter wordt het wel, tot hoever in Nederland het Duitse dialect zich heeft verspreid. Zo blijkt het stadsdialect van Kerkrade in Zuid-Limburg meer Duits dan Nederlands te zijn, maar daarentegen het Kölsch, het stadsdialect van Keulen, sterk Nederlandse trekken te vertonen.
Een bekende isoglossenkaart is die de grenslijn laat zien van de uitspraak in de dialecten: oud en old (en alt). Die blijkt dwars over Nederland te lopen: in het westen zeggen we oud, maar meer naar het oosten toe: old of alt. Tot in Duitsland toe. In het westen, in Zeeland, vinden we bijvoorbeeld een plaatsnaam als Oudorp, in het oosten, in Groningen: Oldorp.

De uitspraak old/alt is het oudst, maar we zien vanaf de 11e eeuw, te beginnen in West-Vlaanderen (dat toen nog tot de Nederlanden behoorde) een klankverandering van old/alt naar oud. Oudenaarde wordt in 1042 als Oldenarde gespeld, maar een eeuw later in 1187 als Oudenarde. Dit verschijnsel wordt vocalisering genoemd. Om het wetenschappelijker te formuleren: in de cluster a/o + l + d/t is de l in het Nederlands gevocaliseerd tot oe en vervolgens met de voorgaande korte klinker versmolten tot een ou (bijvoorbeeld: houden, goud < Duits: halten, Gold). Om het nog wat ingewikkelder te maken: bovengenoemde vorm van vocalisering is een speciaal geval: de diftongering, waarin de samensmelting van twee klinkers tot een nieuwe klank leidt, bijvoorbeeld: oe, eu, ui, ei, ou.
Wij zeggen in Brabant dus oud, en deze heeft in de officiële spelling van het Nederlands deze bijzondere taalstrijd gewonnen. Maar waarom spreken we oude meestal als ouwe uit? Dat heeft met uitspraaksystematiek te maken. Klinkers zoeken in de spreektaal de meest gemakkelijke overgang op. Tussen ou en e staat een d, een zogenaamde dentaal, maar deze tandletter maakt de overgang naar de e minder soepel en daarom wordt deze maar liever weggelaten. Waardoor we ou – e overhouden, uitgesproken als ouwe, en fonetisch ook als zodanig weergegeven.