zondag 30 december 2012

Gedachten bij het nieuwe jaar (1)

Ons zelfbeeld is aan het veranderen. Zagen we tot voor kort onszelf als gescheiden van de rest, als een autonoom en vrij individu, nu weten we dat niet zo zeker meer. Even een stapje terug in de tijd. De middeleeuwen wordt algemeen beschouwd als het tijdperk van het collectieve denken. Mensen zagen zichzelf niet als gescheiden van de samenleving maar op de eerste plaats als deel van het geheel. Dit kwam bijvoorbeeld tot uiting bij schilders en sculptuurmakers, die hun werk niet signeerden en van veel middeleeuwse schilderijen en sculpturen blijft het tot op de dag van vandaag onduidelijk wie de schilder of beeldsnijder ervan is. Wat dan vaak wel nog bekend is van welk atelier ze afkomstig zijn, maar daar waren meerdere schilders en sculpteurs werkzaam. Sinds Descartes in de 16e eeuw zijn we onszelf meer gaan zien als gescheiden van de rest. Terwijl de katholieke kerk de mensen bleef beschouwen als schapen in een kudde vroegen Franse filosofen als Blaise Pascal, Michel de Montaigne en René Descartes zelf wie ze waren en wat ze konden weten van de wereld die hun omringde. In het beroemde verhaal van Daniel Defoe Robinson Croesoe uit de 18e eeuw, de tijd van de Verlichting,  wordt dit individualisme plastisch uitgebeeld door de beschrijving van de man op het onbewoonde eiland. Hij bleek zich te kunnen redden, ook al kreeg hij daarbij hulp van Vrijdag. In de tijd van de Romantiek wordt het ik verder uitvergroot en krijgen naast de gedachten ook de gevoelens in de geschriften en andere artefacten een belangrijke plaats. Willem Kloos schrijft eind 19e eeuw over zichzelf als dichter: ik ben een god in het diepst van zijn gedachten. Op het breukvlak naar de jaren tachtig van de vorige eeuw verschijnt een nu bijna vergeten boekje waarin John Jansen Van Galen de jaren zeventig beschrijft en hij noemt dat het Ik-tijdperk. Onlangs gaf Andere Tijden op tv een fascinerende beeld ervan met de titel De verwarrende jaren zeventig. De jaren zeventig vormen de opmaat naar een hernieuwde cultivering van het ik. Waren de jaren van het Interbellum, de tijd tussen de twee wereldoorlogen, erg tobberig over het ik geweest, - de mentale depressie duikt dan op in de vaderlandse literatuur -, nu gaat een viering van het ik-zijn overheersen. Er ontstaat een heuse ik-cultus, die zich uit in een tot dan toe ongekende aandacht voor het lichaam: we gaan joggen, naar de sauna, lekker buitenlands eten, lekker op vakantie en lekker vrijen. Dat laatste wordt ook een middel om je individuele eigenheid uit te drukken. De seksshops en lingeriewinkels schieten als paddenstoelen uit de grond. In deze tijd gaat de VVD met de slogan ‘Gewoon jezelf zijn’ de verkiezingen in. Daarnaast verschijnen de eerste new-agewinkels in de stad, waar je lekker kunt relishoppen en het geloof uit de schappen kunt halen dat het beste bij jouw allerindividueelste wensen en inzichten past. De kerken raken leger en leger, maar de moskeeën worden alsmaar voller. Met de massale komst van nieuwe islamitische landgenoten wordt een nieuw tijdperk ingeluid.  Ze houden ons hedendaagse hyperindividualisme een spiegel voor. Er blijken ook gans andere manieren van leven te bestaan. Waren we in onze Hollandse overmoed even vergeten.

woensdag 12 december 2012

Winterfeest of kerstviering?

Bijna tien jaar geleden schreef ik op een voorganger van deze site onderstaande tekst. 
‘Onlangs kreeg ik een uitnodiging binnen voor het Winterfeest, dat georganiseerd wordt op donderdagmiddag 23 december vlak voor kerstmis in de patio van het College DGO met vuurkorven en al. Winterfeest?, dacht ik. Wat klinkt dat raar. In de uitnodiging stond te lezen dat tijdens de feestelijke bijeenkomst de winter wordt ingeluid en het jaar wordt uitgeluid. Ik had het gevoel dat ik wat miste. Meteen wist ik het: er ontbrak in de brief elke verwijzing naar het naderende kerstfeest. Was dat normaal? Al zolang ik leef, en dat is intussen al een respectabel aantal jaren, heb ik in wisselende verbanden (school, studie, werk, club) kerstvieringen bezocht en heb deze leren waarderen als sfeervolle, warme ontmoetingen, die juist vanwege hun aanhaken bij een eeuwenoude traditie een warm gevoel van geborgenheid verschaften. Kerstmis vormt voor mij sinds jaar en dag een lichtbaken, in letterlijke en figuurlijke zin, in donkere tijden. En nu heette het ineens Winterfeest. Gaan we weer terug naar de tijd van de Germanen, want die vierden dat feest? Het christendom heeft het voor een deel geannexeerd. En waarom? Waarschijnlijk moest ik er niet te veel achter zoeken. Er is op ons college een clubje en die organiseert dat. Ik geloof niet dat er een commissie correct is van directiewege die gaat zitten morrelen aan naamgeving. Of misschien toch?
Een tijdje geleden werd op de afdeling Welzijn binnen ons College gediscussieerd over de naamgeving van een kerstactiviteit voor leerlingen. Het organiserend groepje docenten legde aan mijn team de vraag voor of de term Winterviering ermee door kon. Blijkbaar voelden de docenten zelf ook nattigheid. En dat bleek ook uit de discussie. Een aantal docenten was bang dat de traditionele naamgeving van het feest, kerstviering, studenten van niet-westerse culturen zou afschrikken. Ze waren bang dat bijvoorbeeld Turkse of Marokkaanse studenten zich buitengesloten zouden kunnen voelen. Daarom maar liever de neutrale term Winterviering. Die overigens nog meer zou kunnen afschrikken omdat die zo heidens is, terwijl het kerstfeest stamt van het christendom, één van de zusterreligies van de Islam. Er vielen termen als politiek correct en het beestje bij de naam durven noemen. Slot van de discussie was dat er met de naam kerstviering niets mis is en dat geen student zich buitengesloten hoeft te voelen. Sterker nog, alle studenten, ook degenen die de vrijwillige bijdrage niet betalen, - en dat zijn overwegend allochtone studenten -, zijn uitgenodigd.
Ik zou de feestcommissie willen oproepen de naamgeving van de viering te wijzigen in kerstfeest. De naam Winterviering is mij te neutraal en roept allerlei vragen op die de sfeer van kerstmis kunnen verstoren. En daarna gaan we gewoon weer met kerstvakantie. Of heet dat binnenkort Wintervakantie?’

Ik heb de indruk dat nu tien jaar later het noemen van het Kerstmis als feest minder discutabel is geworden, om niet te zeggen, volkomen weer geaccepteerd. Zoals ‘we’ van onze islamitische medelanders accepteren dat zij hun Offerfeest vieren, zo vinden zij het geen probleem dat hun christelijke, humanistische, atheïstische(!) landgenoten Kerstmis vieren. Ja, velen doen er zelfs een beetje aan mee. Kerstmis is weer van ons allemaal geworden, en is naast het religieuze hoogtij dat het voor velen is, ook het culturele feest voor net zovele anderen.

Zoals we vroeger in Brabant zeiden, maar nu spijtig genoeg steeds minder: Zalig Kerstmis, collega's!

zaterdag 8 december 2012

Frietje met

De digitalisering van onze communicatie heeft met zich meegebracht dat wij weer teruggrijpen naar heel oude taalconventies. Zo was het in veel talen van oudsher gebruikelijk dat alleen medeklinkers werden opgeschreven. Het Hebreeuws en Arabisch zijn echte medeklinkertalen; alleen de consonanten doen er toe. De betekenis van de woorden wordt bepaald door zogenaamde wortelconsonanten. Zo zijn in het Arabisch alle woorden die met schrijven te maken hebben of daarvan zijn afgeleid afkomstig van de medeklinkerradix: KTB. In het Arabisch betekent ‘kataba’ schrijven.
Klinkers zijn erg dialect- en accentgevoelig, daarom werden die in het schrift weggelaten. Een meer praktische reden was het spaarzaam gebruiken van perkament of papyrus. Taalgebruikers ontwikkelden een soort steno, - alleen medeklinkers - , om materiaal te sparen waar ze op schreven. Bij veel Nederlanders is nog duidelijk via hun klinkergebruik te horen uit welke streek ze afkomstig zijn en vaak zelfs ook aan de medeklinkers. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Gooise R die als binnensmondse jee wordt uitgesproken. Luister maar eens naar Sacha de Boer van het Journaal op tv. Toen de talen gestandaardiseerd werden kwam er een officiële klinkernotatie.
In onze tijd sms’en onze jongeren vaak in consonantenschrift, gewoon om tijd te sparen ; het went verrassend snel. Moeiteloos lees ik de medeklinker-sms’jes van mijn kinderen: pp-km-ff = Papa, kom je even? Merk op dat ik deze short message als een verzoek interpreteer en niet als een bevel; mijn kroost is vooral dankzij mijn echtgenote opgevoed tot wellevendheid.
In de spreektaal bestaat er ook een vorm van taalefficiency: de frietje-met-vorm. Heb je je zelf er al eens op betrapt dat ook jij die vorm gebruikt als je een frietje bestelt? Je bedoelt natuurlijk mét mayonaise (afgekort mayo). Er worden ook grapjes mee gemaakt: mag ik een frietje-zonder-met. Hiermee wordt een frietje zonder mayo bedoeld. Een frietje-zonder was efficiënter geweest, maar vanwege de woordspeling-fun wordt die toch gebezigd. Homo ludens, schreef Johan Huizinga al! Je hoort ook wel: frietje-met-zonder. Maar dit laatste kan bijvoorbeeld ook betekenen: een frietje met mayo, maar zonder curry, of satésaus.
Andere voorbeelden: de ex-van, aanpassen-aan, telkens wordt het bijbehorende zelfstandig naamwoord weggelaten. Bij het eerste woord: naam in te vullen naar situatie: bijvoorbeeld de ex van Toon en bij aanpassen aan: de omstandigheden. Deze constructies hebben ook een sterk je-weet-wel-karakter.
De vorm heeft ook een min of meer officiële naam: praepositio peterburgensis. Even uitleggen: het eerste woord betekent voorzetsel, het tweede is een afleiding van de bedenker van de term: de taalkundige Peter Burger.  

zaterdag 1 december 2012

De hand van God


Adam Smith gebruikt in ‘The Wealth of Nations’, de bijbel van het klassiek-liberale kapitalisme, voor de marktwerking de metafoor van 'de hand van God'. Vraag en aanbod vinden door het prijsmechanisme een evenwicht: veel aanbod  lage prijzen, laag aanbod hoge prijzen; denk maar aan de huizenmarkt op dit moment.  Hij vergat echter een bijsluiter bij zijn theorie van het prijsmechanisme te voegen: de lagere-inkomensgroepen zijn meestal de pineut bij prijsschommelingen.
Het startpunt van zijn theorie was de haast intuïtieve vraag  hoe het mogelijk is dat de economie draait zoals ie draait. Waarom zijn voor ons voortdurend producten beschikbaar, zonder dat daarvoor iemand een bevel lijkt te hebben gegeven. De markt van goederen en diensten lijkt haast als vanzelf te draaien. Wie zit daar toch aan de knoppen, vroeg hij zich af. In zijn tijd kon dat maar één instantie zijn, en wel de allerhoogste: God.
In ‘The Wealth of Nations’ zet Adam Smith één van de centrale mechanismes uiteen hoe een marktsamenleving volgens hem werkt. Elk individu werkt om een inkomen te hebben om producten te kunnen kopen, waarbij hij zijn eigen veiligheid en voordeel voor ogen heeft. Dit is niet slecht noch erg omdat hij daarbij - zonder dat dit zijn intentie is - ook vaak het publieke belang dient. Adam Smith was een diep religieus man, hij zag de ‘onzichtbare hand’ als het mechanisme waarbij een weldadige God een universum beheert waarin menselijk geluk wordt gemaximaliseerd. In zijn boeken maakt hij duidelijk dat een aanzienlijke structuur van regulering en instellingen noodzakelijk is om de 'onzichtbare hand' efficiënt te laten werken.
In Koyaanisqatsi: Life out of Balance, een  ‘versnelde’ film van Godfrey Reggio uit 1982 met muziek van Philip Glass, wordt van onze samenleving het beeld geboden van de mierenhoop; mensen lopen, rennen en rijden van hot naar haar, schijnbaar zonder doel en richting. In de taal van de Hopi-indianen staat Koyaanisqatsi voor leven in gekte, leven in onrust, leven in onbalans, leven in desintegratie, een manier van leven die vraagt om een andere manier van leven.
Uiteindelijk zou de chaostheorie op deze negatieve kijk op de wereld een antwoord formuleren.
En hoe gaat dat nou bij ons? Aan het begin van het schooljaar sprak ik onze collega van Bestuur, met de hoogste schaal in onze organisatie. Na een lange zomervakantie was het hem vreemd te moede dat de hele OGT haast als vanzelf was beginnen te draaien: ‘Ik hoef niks daarvoor te doen.’





vrijdag 23 november 2012

Freakonomics

Een kinderdagverblijf heeft te kampen met ouders die hun kind te laat ophalen. Voor de kinderleidsters betekent dit dat ze opgeteld extra uren moeten draaien die ze bovendien niet uitbetaald kunnen krijgen, want kinderdagverblijven hebben het ook niet breed. Het lange wachten op de ouders betekent jengelende kinderen die het werk er ook niet lichter op maken. Een groepje economen hoort hiervan en stelt voor aan het team de laatkomers te gaan beboeten. Ze verwachten dat deze boete een eind zal maken aan het te laat ophalen. Ze gaan testen en omdat te laat ophalen een verschijnsel is dat in veel kinderdagverblijven voorkomt, gaat men deze test ook uitvoeren in nog een tiental andere. Het experiment zal twintig weken in beslag nemen. Tijdens de eerste vier weken houden de economen alleen de aantallen laatophalers bij; er komen die eerste weken gemiddeld acht ouders per dag  per kinderdagverblijf te laat. Maar in de vijfde week gaat men te laat komen beboeten, uiteraard na dit eerst bij de ouders aangekondigd te hebben. De boete bedraagt drie euro als men meer dan tien minuten te laat het kind ophaalt. Aan het eind van de maand wordt het bedrag bij de reguliere betaling voor de opvang opgeteld. Vanaf de vijfde week, als de boete ingaat bij te laat komen begint het aantal telaatkomers te stijgen en na twintig weken, het einde van de onderzoeksperiode is het aantal gemiddeld verdubbeld per kinderdagverblijf. De boete bleek een omgekeerd effect te hebben gehad. Ra, ra, hoe kan dat? Er zijn verschillende oorzaken te noemen. De eerste is dat de ouders de tijd die ze laat kwamen als extra kinderopvang tijd gingen beschouwen. De rekensom was gauw gemaakt: 3 euro voor in principe een ongelimiteerde tijd. Van de weeromstuit gingen sommigen nog later komen dan men al gewend was te doen. Voor 60 euro per maand kon men in principe ongelimiteerd te laat komen; een babysitter elke dag een half uurtje zou duurder zijn geweest. Maar behalve dit economische motief hadden de ouders ook een morele reden om de teugels te laten vieren. Ze kochten met de drie euro per keer te laat komen een stukje schuldgevoel af, wat de kinderdagverblijven nog in de hand werkten door met hun boete aan te geven dat het feit dat de ouders te laat kwamen eigenlijk no big deal was: drie euro boete maar. 20 euro boete zou al een heel ander signaal hebben afgegeven, maar zou bij de ouders weinig begrip hebben opgebracht.

In de praktijk van het onderwijs proberen we met geijkte prikkels de studenten de goede richting in te krijgen, soms hebben die een tegengesteld effect. Zie ook www.freakonomics.com

vrijdag 16 november 2012

Fretteren

Het jachtseizoen is weer geopend, merkt mijn hond als ik haar op een weemoedig-grijze dag in het najaar uitlaat. November, altijd weer november, verzucht ik met de dichter van het verlangen Jacques Bloem, en behaaglijk wentel ik mij in mijn met herfstbladeren bedekte bed van melancholie. Een man blijft toch altijd de jongen die hij was en behoudt het vuur en de onbevangenheid van een negentiende-eeuwse romanticus. Weltschmerz & Sehnsucht. Bij elk schot achter de weilanden ergens in de bossen schrikt mijn labrador retriever op, maar ook het jachtinstinct wordt in haar vaardig. Op een pad langs een aardwal, waar ik veel konijnen weet te zitten en ik mijn hond steevast een tijdje kwijtraak, zie ik enkele figuren  lopen en afwisselend tegen die aardwal, een talud van een oude snelweg, opklauteren. Om hen heen trippelt nerveus een jachthond. Ik nader beide mannen en zie dat een van hen een kistje met zijn rechterarm omvat. Nieuwsgierig als ik ben vraag ik hem, na hem eerst gegroet hebben zoals onder wandelaars door beemd en bos gebruikelijk is, wat er in het kistje zit. Hij trekt aan de korte zijde een schuifje omhoog en voor mijn verbaasde ogen komt er een soort wit hermelijntje uit gekropen, dat vastzit aan een halsbandje waaraan een kettinkje. Het blijkt een fretje  te zijn. Fret, fretteren, flitst door mijn gedachten. Ze zijn aan het fretteren!  Alsof ik in het Madeleine-koekje uit ‘À la recherche’ van de verloren tijd van Marcel Proust heb gebeten, - na het eerst in een kopje thee te hebben gesopt -,  verschijnen mij vervolgens beelden uit lang vervlogen dagen voor mijn geestesoog. En ik ruik weer de oude geuren van toen. Er zijn een paar langgeleden gesloten luikjes opengeklapt in mijn hoofd en ik bevind mij in een kamer met uitzicht naar buiten, naar vroeger welteverstaan.

In het dorp van mijn kinderjaren wemelde het van de stropers, fretteerders en andere  clandestiene jagers. In het najaar rukten de veldwachters (Swiebertje!) ’s nachts uit om op stropersjacht te gaan, maar kwamen, zoals een oom van mij die bij de Hermandad diende, nogal eens met een weitas gevuld met konijnen thuis. Bij ‘ons thuis’ aten we er ook van mee. Als dank schonk mijn vader dan een glaasje vieux voor hem in, in mijn jeugd de Hollandse ’cognac’ voor de gewone man. En dan nog een paar.
Fretteren: aan de ingang wordt een fretje het konijnenhol in losgelaten, terwijl aan de andere kant, aan de uitgang dus, een net is gespannen. De konijnen rennen in doodsangst het net in en áls ze weten te ontsnappen, dan worden ze achterna gezeten vakkundig de strot doorgebeten door de jachthond, dat  overigens net als mijn labrador retriever als een goedmoedig hondenbeest oogt. (Ik heb een Jackel&Hide-beest in huis!)
De zware lucht van het clandestiene verwaaide toen een van beide mannen mij ongevraagd verzekerde dat ze in opdracht van de gemeente aan het werk waren. En inderdaad, verder op stond hun jeepje van publieke werken met het stadswapen erop.

zaterdag 10 november 2012

Circumcisie (velletje)



Ik heb de titel gekozen in de hoop dat zo min mogelijk collega’s deze blog lezen. Het onderwerp is nogal pijnlijk en ik wil niet meedoen aan de mode om als schrijver alles zo eenvoudig en aantrekkelijk mogelijk aan de lezertjes voor te schotelen, inclusief een kopje dat uw leeslust moet opwekken. Dat laat ik graag aan mijn mede-scribenten over. En sinds de opening van dit schooljaar weten we van co-blogger Guus, dat schrijver dezes (wat een heerlijk archaïsme) ‘die van die moeilijk blogs is'.
Het onderwerp gaat dus ook niet over seks, want daarover schijnt u graag te lezen, ofschoon het er wel iets mee te maken heeft, maar die samenhang is onbedoeld. Waarover gaat deze blog dan wel? Het is eigenlijk een broodje-aapverhaal. Je moet weten dat in Zimbabwe, u weet wel dat land waar die vreselijke zwarte nero van een Robert Mugabe aan de macht is, dat in de voormalige Britse kolonie Rodhesië van de laatste koloniale regeringsleider Ian Smith, dat in Zimbabwe dus, - u merkt aan deze lange zin al dat ik het u als lezer niet gemakkelijk maak -, dat in dat Afrikaanse land, dat een volgens reizigers ernaar en bezoekers ervan prachtig land moet zijn, - u moet het eens bezoeken tijdens uw vakantie -, dat daar dus volksvertegenwoordigers zich in het parlementsgebouw laten besnijden als onderdeel van een campagne tegen hiv, casu quo aids, de ernstige ziekte die in de jaren tachtig voor het eerst opdook onder kringen van homoseksuelen, waarna het begrip onveilige seks in zwang kwam, niet dat dat overigens veel effect had, in het opzicht van de volksgezondheid. Einde van de zin, u mag even iets uit de koelkast halen of een plasje gaan doen. Een van de parlementsleden, Blessing (!) Chebukundo (54), schrijft One world magazine, - u kunt zich gratis op dit tijdschrift abonneren als u in Nederland woont, - zoals bekend mogen we ook een enkele mensen uit België tot onze collega’s rekenen en een enkele verdwaalde Duitser -, Blessing dus, dat in het Latijn Benedictus betekent, heeft wel eerst met zijn vrouw overlegd. De wond moest namelijk helen en dat betekende zes weken geen seks. Afrikanen doen het wat vaker dan bleekscheten als wij, zegt het praeiudicium (vooroordeel), zelfs op gevorderde  leeftijd. Het parlementslid (no pun intended!) schijnt een van de 25 politici te zijn geweest die op de snijtafel ging liggen. De aanname was, volgens One World magazine, dat in het propellum (de voorhuid), - daar komt het woord propeller vandaan, een uiterst curieuze etymologie, maar de woorden zijn ook semantisch verwant -, cellen zouden zitten die het hiv-virus makkelijker naar de bloedbanen van de onderliggende partij zouden geleiden. Voor meer informatie hierover: www.oneworld.nl/velletje.

maandag 5 november 2012

Waar zijn we druk mee: de brandmeester

De hele dag zijn we  druk in de weer en we zien elkaar lopen van hot naar her. Of we zien onze collega's ingespannen bezig aan de laptop of pc. We maken een praatje bij het koffieapparaat, in de werkkamer of op de gang. We zien elkaar bezig, maar wat doen we nou eigenlijk de hele dag? Ik knoopte een gesprek aan met Ton Spierings en vroeg hem wat-ie zoal doet op zo’n dag als vandaag. Tons doel in zijn werkend bestaan is: een veilige school.
Ik controleer onze schoolgebouwen op brandveiligheid. Je kunt hierbij denken aan brandblussers, brandslanghaspels, blusdekens, verbandmiddelen, of de vluchtwegen vrij zijn van obstakels, of de transparantverlichting (nooduitgang) brandt en de meterkasten vrij toegankelijk zijn.Ik coördineer ook de jaarlijkse omwisseling van de trommels. Op alle locaties hangen EHBO-sets, witte trommels met o.a. pleisterautomaten. Ik vul deze sets indien nodig aan, maar ook de facilitair locatieverantwoordelijke en de balies zijn geautoriseerd om te bestellen in Topdesk.De bestellingen komen bij mij via Topdesk binnen en ik lever het gevraagde.Behalve de witte hebben we ook nog rode en gele rugtassen, met dezelfde inhoud. De rode tas is voor de BHV (bedrijfshulpverlening) en liggen bij de balies in de BHV-kast en deze zijn verzegeld. De gele rugtassen zijn voor bij de sportzalen.


Dan heb je ook nog per locatie de zogenaamde BSA-trommel, voor de buitenschoolse activiteiten, bijvoorbeeld een schoolkamp. Ook hierbij geldt dat de facilitair locatieverantwoordelijke bij mij rechtstreeks kan bestellen. Daar hebben we ook afspraken over gemaakt met de dames van de balies. Vooral de dames van de balies spelen hierbij een belangrijke rol. Wanneer een rugtas of BSA- trommel is gebruikt controleert de balie deze op inhoud, tenminste als de verzegeling is verbroken.De collega’s kennen mij van het alarmsignaal, dat ik op mijn controlerondes zo nu en dan proef af laat gaan. Ik ben opgeleid om het brandalarm te testen en te controleren volgens voorschrift.Ik kom van alles tegen bij mijn controlerondes. Bij brandblussers en brandslanghaspels vooral dat de verzegeling verbroken is. Bij blusdekens dat deze uit de houder hangt of ergens los in of op een kast ligt. Indien de verzegeling van de brandslangenhaspels is verbroken breng ik deze weer opnieuw aan. Bij vluchtwegen komt het nog al eens voor de deze versperd zijn door meubilair of een kar met tijdelijke opslag en in sportzalen door kasten, banken of een kar met sportmatten. Meterkasten worden soms gebruikt als opslagmagazijn. Ook staat er bijvoorbeeld een folderrek voor de AED, of een kast of grote plant voor brandblusser. Ik controleer ook de schoonmaakkwaliteit, zoals die wordt geleverd door het schoonmaakbedrijf.
Ik ben gevraagd om voor alle locaties het sleutelplan in kaart te brengen en het in te voeren in Topdesk, wat een enorme klus is, maar daarbij krijg ik wel ondersteuning, gelukkig. Ik ben daar al langzaam aan mee begonnen.

In Trouw verschijnt sinds enige tijd de rubriek: ‘Zin in werk’. Het uitgangspunt van de serie artikelen is:  ‘Ons dagelijks werk is meer dan levensonderhoud alleen, het bepaalt onze waardigheid. Maar wat doen we nu precies?’