zondag 18 januari 2015

Jongens

‘Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is. Wat hebben we al niet willen opknappen. We zouden hun wel eens laten zien hoe ’t moest.’
Zo begint het aardige-jongens-boek  Titaantjes van de voor de hedendaagse jongeren helaas onbekende schrijver Nescio. Oudere-jongeren kennen hem nog wel. Die wouwen ook eens de wereld veranderen.
De seriemoordenaars van de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo worden in de media steevast met ‘jongens’ aangeduid. Die ‘jongens’ ken ik niet, wel de ‘jongens’ van Nescio. Zelfs Bavink die een beetje mal was geworden. Als taalliefhebber vraag ik mij af waarom deze misdadigers met dit misplaatste eufemisme worden aangeduid.
Er klinkt in het woordje ‘jongens’ iets vergoelijkends door: eigenlijk zijn ze helemaal zo kwaad niet. Ja, ze zijn wel kwáád, maar zelf zijn ze heus niet zo slecht. Ze hebben gewoon pech gehad als slachtoffers van het mislukt project ‘Multiculturele Samenleving’. Er klinkt ook iets van chronologie in door: de ‘kutmarokkaantjes’ van de Amsterdamse oud-wethouder Rob Ouwerkerk van tien jaar terug zijn tot wasdom gekomen. Wie zaait zal oogsten, zegt het bijbelboek Prediker.
Er klinkt ook een zekere neerbuigendheid in door, in het woord ‘jongens’. De blanke zichzelf  superieur wanende autochtoon houdt ervan te betuttelen. Ook dat is volkomen misplaatst, want die kwade ‘jongens’ zijn in oorlog met hen. Met ons. Met allen die het  tempo van het moderne westerse leven wél kunnen bijhouden. Jihad als strijd om respect.
‘Jongens waren ze – maar vervelende jongens. Ze zouden de wereld wel eens laten zien hoe ’t moest’, schrijf ik na honderd jaar mijn geliefde schrijver Nescio na. Zijn pseudoniem betekent: ‘Ik weet niet’. Ik weet het ook niet. Ze zijn kennelijk, net als Bavink, een beetje mal geworden. Zou je zeggen, als dat niet weer zo eufemistisch klonk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten