Zo begint het aardige-jongens-boek Titaantjes van de voor de hedendaagse
jongeren helaas onbekende schrijver Nescio. Oudere-jongeren kennen hem nog wel. Die
wouwen ook eens de wereld veranderen.
De seriemoordenaars van de aanslag op de
redactie van Charlie Hebdo worden in de media steevast met ‘jongens’
aangeduid. Die ‘jongens’ ken ik niet, wel de ‘jongens’ van Nescio. Zelfs Bavink
die een beetje mal was geworden. Als taalliefhebber vraag ik mij af waarom deze misdadigers
met dit misplaatste eufemisme worden aangeduid.
Er klinkt in het woordje ‘jongens’ iets vergoelijkends door: eigenlijk zijn ze helemaal zo kwaad niet. Ja, ze zijn wel kwáád, maar
zelf zijn ze heus niet zo slecht. Ze hebben gewoon pech gehad als slachtoffers
van het mislukt project ‘Multiculturele Samenleving’. Er klinkt ook iets van
chronologie in door: de ‘kutmarokkaantjes’ van de Amsterdamse oud-wethouder Rob Ouwerkerk van tien jaar terug zijn tot wasdom gekomen. Wie
zaait zal oogsten, zegt het bijbelboek Prediker.
Er klinkt ook een zekere neerbuigendheid in door, in het
woord ‘jongens’. De blanke zichzelf
superieur wanende autochtoon houdt ervan te betuttelen. Ook dat is
volkomen misplaatst, want die kwade ‘jongens’ zijn in oorlog met hen. Met ons. Met
allen die het tempo van het moderne westerse leven wél kunnen
bijhouden. Jihad als strijd om respect.
‘Jongens waren ze –
maar vervelende jongens. Ze zouden de wereld wel eens laten zien hoe ’t moest’,
schrijf ik na honderd jaar mijn geliefde schrijver Nescio na. Zijn pseudoniem
betekent: ‘Ik weet niet’. Ik weet het ook niet. Ze zijn kennelijk, net als Bavink, een
beetje mal geworden. Zou je zeggen, als dat niet weer zo eufemistisch klonk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten